Samen lopen we langs het water. Niet arm in arm, daarvoor bewaar je teveel afstand van me. Maar ondanks dat weet ik dat je van me houdt. En ik van jou. Er gaat geen moment voorbij dat ik niet aan je denk. Overal ben je in gedachten bij me, en in mijn dromen neem je altijd een speciale plek in. Het beeld van je mooie ogen, en je lieflijke glimlach staat op mijn netvlies gebrand. Een gelukzalig gevoel vult mijn hart als ik aan je denk. Je zegt het nooit, maar ik weet bijna zeker dat die gevoelens wederzijds zijn. Niemand kent me immers zoals jij me kent, volgens mij weet jij net zoveel over mij als ik zelf. Maar dat is ook niet moeilijk, ik deel al mijn geheimen met je. Maar het is ook zo moeilijk om jou er niet in te laten delen.
Ik stop en ga zitten in het gras, dat vochtig is geworden in de avondlucht. Aan de horizon begint de zon af te dalen aan de hemel. Jij hebt mijn voorbeeld gevolgd en bent tegenover me gaan zitten. Ik kijk je aan en bewonder je aanblik. Ik glimlach. Meteen reageer jij met eenzelfde lach. Je kijkt me beminnend aan, zoals alleen jij dat kunt. Als dit geen ware liefde is.
Met een gelukzalig gevoel denk ik terug aan hoe we elkaar leerden kennen. Eigenlijk ken ik je al vanaf mijn prilste jeugd. We waren altijd bij elkaar en speelden samen. Toen besefte ik alleen nog niet wat jij werkelijk voor me zou betekenen. Maar op die leeftijd kon ik dat ook nog niet. Ik ging pas anders tegen je aankijken toen ik in de puberteit kwam. Je was niet langer gewoon een vriend, maar werd meer. Je plaatste vlinders in mijn buik, en ik verlangde ernaar om je vaker te zien. En omdat ik wist dat jij dat ook wilde, zorgde ik ervoor dat dat mogelijk werd.
Zuchtend kijk ik op mijn horloge. Het is tijd om te gaan. Ik haat dit moment, al was het maar omdat ik geen afscheid van je kan en wil nemen. Ik bewonder je en aanbid je, zo erg dat ik je altijd en overal wil kunnen aanschouwen. Je schoonheid tot mij nemen. Maar nu moet ik je toch even laten gaan. Ik sta op, en als een identieke tweeling doe jij hetzelfde. De zon is inmiddels verder gezakt, en het water weerspiegelt de oranje gloed van de lucht. Ik kijk je nog een keer aan voordat ik vertrek. Een eend die voorbij zwemt breekt het spiegelgladde wateroppervlak. Ik vervloek de eend. Door de golfjes verliest jouw beeltenis in het wateroppervlak zijn glans. Jouw gezicht, dat ook het mijne is, vertoont rimpels die er niet zijn. We zwaaien en nemen afscheid. Ik haast mij naar huis. Spoedig zal ik jou weer zien, mijn liefste, als ik in mijn bed lig en naar de spiegel aan het plafond staar.