Dit verhaal won de verhalenwedstrijd met als thema ‘muziek’ op het forum van FOK!.
Terwijl ze van haar fiets stapt, haalt Carolien diep adem. Ze inhaleert de boslucht, maar de heerlijke zoete geuren van de lente ruikt ze niet. Ze hoort de vogels wel fluiten, maar slaat verder geen acht op de muzikale klanken van de natuur. Ze zet haar fiets op slot. Een frisse lentewind bezorgt haar kippenvel. Ze zet de kraag van haar jas omhoog, om zo warm mogelijk te blijven. Ze kijkt om zich heen, alsof ze op iemand wacht. Met haar mouw veegt ze de tranen uit haar ooghoeken. Ze haalt nog een keer diep adem, trekt haar jas recht en loopt het onverharde bospad op, om te worden opgeslokt door de bomenmassa.
Ze stopt als ze een auto hoort langsrijden. Ze weet dat het nu niet ver meer is. Vechtend tegen de tranen loopt ze verder. De voetstappen in de vochtige bosgrond merkt ze niet op. Pas als ze de beruchte plek vlak langs de weg heeft bereikt, ziet ze dat iemand er is geweest. Op de grond, temidden van een kleine zee van bloemen, staat een doos. Op het deksel is een envelop geplakt. Ze trekt hem eraf en met haar wijsvinger scheurt ze hem open. Ze haalt er twee volgeschreven vellen papier uit. Ze voelt tranen over haar wangen rollen, als ze begint te lezen.
Ik weet niet waar ik moet beginnen. ‘Sorry’ ligt voor de hand, maar als geen ander weet ik dat dat een leeg woord is, zonder enige betekenis in een situatie als deze. U heeft niets aan excuses. Excuses kunnen de tijd immers niet terugdraaien. Helaas. Ik ben geen gelovig man. Maar de afgelopen twaalf maanden heb ik bijna dagelijks gebeden tot een god die ik nooit heb willen erkennen. Ik heb gebeden dat de tijd kon worden teruggedraaid, en alles anders kon zijn. Nog verder terug dan waarom u deze brief leest, midden in het bos. Vier jaar geleden had alles al anders moeten zijn.
Het was een lentedag in maart. Ik herinner het me nog alsof het gisteren was. Ik zat in een bespreking, toen ik werd gebeld. Normaal gesproken zette ik mijn mobiele telefoon altijd uit. Alleen die dag was ik het vergeten. Het was half drie. Ik nam mijn telefoon op en zei dat ik later zou terugbellen. Een onbekende stem vertelde me dat het dringend was. Toen ik het gesprek beëindigd had stortte mijn wereld in. Ik haastte me naar het ziekenhuis. Mijn schoonmoeder zat daar op me te wachten. Toen ik de blik in haar ogen zag wist ik genoeg.
Het beeld van mijn vrouw Merel vergeet ik nooit meer. De manier waarop ze in het ziekenhuisbed lag staat op mijn netvlies gebrand. Merel was een chaoot. Ze was altijd met veertig dingen tegelijk bezig. Maar nooit verloor ze het overzicht. Ik bewonderde haar daar enorm om. Het deed me onbeschrijflijk veel pijn toen ik haar zag liggen. Haar ogen waren dicht en haar ademhaling was verdwenen. Ze had een grote wond op haar voorhoofd, en er zat gestold bloed in haar neusgat. In haar nek waren blauwe plekken te zien. De dokters vertelden me dat ze niet veel geleden had. Direct na het ongeluk was ze buiten bewustzijn geraakt. Haar ogen zou ze niet meer openen.
Merel was op weg naar school. Ze ging ons dochtertje ophalen. Romy was destijds zes jaar oud. Merel was al laat en fietste in een hoog tempo door. Volgens de politie stond het licht voor haar op groen. De auto’s moesten wachten, maar het rode licht werd niet opgemerkt door de klootzak die mijn vrouw, de meest geweldige vrouw ter wereld, het leven ontnam. Uit onderzoek bleek dat hij teveel had gedronken. Midden op de dag. Een alcoholist, dat was hij!
Het moeilijkste was Romy uitleggen dat haar mama niet meer thuis zou komen. Ze noemde me een stommerd, op een manier waarop alleen kleine kinderen dat kunnen. Ze kreeg driftbuien en barstte op de meest onverwachte momenten in huilen uit. Uiteindelijk gaf ik haar iets van Merel. Volgens mijn vader kon dat haar helpen bij het rouwproces.
Merel had van haar ouders een muziekdoosje gekregen voor haar zevende verjaardag. Als je het deksel opende, en het doosje opwond, dan speelde het Für Elise. Een ballerina draaide haar rondjes op het ritme van de melodie. Merel was dol op de muziekdoos. Ze kon er uren naar luisteren als het moest. En Romy luisterde vrolijk mee. Toen ik haar na Merels dood de muziekdoos gaf, sloot ze zich op in haar kamer. Ik ging op de gang voor haar kamerdeur zitten en hoorde urenlang het melodietje spelen. Het bracht zoveel mooie herinneringen bij me boven.
Langzaam leerde ik te leven met het verlies en het feit dat ik alleen stond in de opvoeding van mijn dochter. Romy was het belangrijkste in mijn leven. Mijn leven draaide alleen nog maar om haar. In haar zag ik de schoonheid die Merel in zich droeg. De manier waarop ze lachte en de blik in haar ogen die nooit zijn sprankeling verloor. Totdat Romy ziek werd.
Ze had leukemie. Het vrat haar op vanbinnen, al was de behandeling ook niet helemaal zonder risico. De laatste 3 maanden van haar leven heeft ze in het ziekenhuis doorgebracht. De muziekdoos stond naast haar bed. Iedere dag vroeg ze de zusters of ze het doosje wilden opwinden. Hoewel ze volgens mij heel goed besefte dat haar einde naderde, glimlachte ze iedere keer dat ze de melodie hoorde. Ze kon er geen genoeg van krijgen. En ik ook niet. Ik wilde me haar glimlach en vrolijkheid blijven herinneren.
Dertien maanden geleden begaf haar lichaam het. En binnen 3 jaar was ik alles verloren waarvoor ik leefde. Eerst mijn vrouw, toen mijn dochter. Ik was er kapot van en heb me een maand lang opgesloten in mijn eigen huis. Mijn broer kwam af en toe langs en probeerde me nog enigszins op de been te houden. Het muziekdoosje raakte ik niet meer aan. Ik haatte het. Iedereen die het doosje kreeg werd vervloekt. Merel, Romy. Allebei waren ze dol op de muziekdoos. Allebei stierven ze veel te jong. Het melodietje verafschuwde ik. Het nummer dat ik ooit zo mooi vond omdat mijn schatten het zo mooi vonden, had ineens al zijn schoonheid verloren.
Na die maand die ik als kluizenaar doorbracht, ging ik op aanraden van mijn broer naar buiten. Frisse lucht zou goed voor me zijn. Ik pakte mijn auto en reed naar het bos. Daar heb ik zes uur gewandeld, nagedacht, op boomstronken gezeten, gevloekt en gehuild. Het was al donker toen ik enigszins gekalmeerd was en weer in mijn auto stapte. Ter afleiding zette ik de radio aan. Een vrolijk deuntje zou me misschien kunnen helpen om mijn gedachten te verzetten.
Ze hadden een of ander stom belspel bedacht waarbij luisteraars zo snel mogelijk moesten bellen als ze de titel van het nummer kenden. Ik schrok, toen ze een melodie lieten horen die ik maar al te goed kende. De melodie des doods. Für Elise.
Toen ik het deuntje weer hoorde knapte er iets van binnen. Ik zag Merel weer voor me, hoe ze in het ziekenhuis lag. Ik zag Romy weer vlak voordat ze stierf. Ze keek me aan met tranen in haar ogen. Ze wist dat het voorbij was. Dat weet ik gewoon. In haar ogen zag ik angst, maar ook opluchting. En om haar lippen lag een gelukzalige glimlach. Ik herinner me haar laatste woorden nog. ‘Ga ik naar mama toe?’ Ik knikte alleen maar. Ik zei hoeveel ik van haar hield, en hield haar hand vast. Toen sloot ze haar ogen en zuchtte nog één keer. Ik herinner me nog dat een zuster me meenam naar de gang. Ik keek nog een keer om naar Romy. Ze lag er net zo bij als Merel een paar jaar daarvoor.
De beelden die het deuntje op de radio in me losmaakte gaven me een leeg gevoel. Ik had niemand meer. Alles wat belangrijk voor me was, was dood. Ik vloekte en stompte met mijn vuist op de autoradio. Toen ik voor me keek zag ik een scherpe bocht in de weg. Recht vooruit zag ik alleen maar boomstammen. Dikke, stevige boomstammen. Ik keek op mijn kilometerteller. Ik haalde diep adem. Het kon me niets meer schelen. Ik wilde Romy en Merel weer in mijn armen kunnen nemen. Ik remde niet. Ik gaf gas, en liet het stuur los.
Ik was kwaad toen de dokter in het ziekenhuis me vertelde dat ik geluk had gehad. Ik wel, maar iemand anders niet. Iemand die ik niet had gezien. Iemand die met haar fiets mijn auto van richting deed veranderen, waardoor ik slechts in de sloot terecht kwam. De rest is u helaas bekend.
U vraagt zich waarschijnlijk af waarom ik juist u dit vertel. Het antwoord daarop is simpel. Ik ken uw verdriet. De zuiplap die mijn Merel doodreed heeft nooit iets van zich laten horen. Niets, behalve een zielig ‘sorry’ in de rechtbank, waarmee hij hoopte onder zijn straf uit te komen. En dat deed mij veel pijn. Het klinkt misschien vreemd, maar ik heb altijd gehoopt dat degene die het leven nam van de mooiste vrouw ter wereld mij had gezegd waarom. Die vraag bleef mij achtervolgen. Waarom moest hij met zijn dronken kop in de auto stappen? Waarom moest hij Merel doodrijden? Ik heb nooit een antwoord gehad. Maar ik wilde u wel het antwoord geven.
Ik was egoïstisch en kon niet meer leven met het verlies. Maar mijn uitweg bleek een doodlopende weg te zijn. Ik kon niet met het verdriet leven dat verlies van Merel en Romy had losgemaakt bij me. Daarvoor was het verdriet te groot. Maar in plaats van dat ellendige leven achter me te laten, kreeg ik er iets bij om niet mee te kunnen leven. Mezelf.
Ik weet niet of u bij het proces was. Ik heb iedereen genegeerd, bang om de pijn te zien die ik had veroorzaakt. Ik heb mijn straf geaccepteerd en uitgezeten. Tien maanden in een cel zet aan tot nadenken. Veel meer kun je niet doen. De pijn is gebleven, erger geworden zelfs. Ik heb verdriet gebracht bij mensen. Verdriet dat ik zelf maar al te goed kende.
Ik hoop dat u de reden van mijn brief begrijpt. Ik vraag niet om vergeving. Dat ben ik niet waardig. Ik zou mijn excuses duizendmaal kunnen aanbieden, maar dat kan ik niet. Ik wil alleen dat u begrijpt waarom. Dat de vraag die voor mij altijd onbeantwoord is gebleven, voor u wel beantwoord wordt.
De inhoud van het pakket is voor u. Ik heb getwijfeld of ik het u zou geven of dat ik het weg zou gooien. Die keuze laat ik echter aan u. Ik heb er sowieso toch niets meer aan.
Was getekend,
U.W.F. Okker.
Carolien vouwt de brief op en stopt hem terug in de envelop, die ze dubbelgevouwen in haar jaszak stopt. Met haar hand veegt ze de haren uit haar gezicht. Ze probeert haar tranen weg te slikken. Ze voelt woede en verdriet, maar vooral opluchting. De schrijver, die zij tot dan alleen kende als Udo Okker, had gelijk. Vergeven kan ze hem niet. Maar wel begrijpen. De vraag waarom hij Eline van haar had afgepakt is beantwoord. En dat geeft opluchting.
Ze ziet haar elf jaar oude dochter weer voor zich. Samen met Marco haastte ze zich naar het ziekenhuis. Volgens de politie reed ze op het fietspad, dat door een berm gescheiden wordt van de weg. Een automobilist die rechtdoor schoot schepte haar. Zwaargewond werd ze naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis keek Eline haar ouders nog even aan. Toen de hartmonitor een eentonige, ononderbroken piep liet horen, werden ze door verplegend personeel naar buiten begeleid. Ze waren hun dochter kwijt. In de moeilijke periode die volgde probeerden Marco en Carolien op hun eigen manier het verdriet te verwerken. Toen bleek dat datgene wat twee mensen bindt, ze uit elkaar kan drijven als het wegvalt. De relatie liep stuk. Na een huwelijk van veertien jaar scheidden hun wegen. Net zoals de gelofte die ze bij de voltrekking van hun huwelijk hadden afgelegd. Tot de dood hun scheidde.
Carolien staat op en pakt het pakketje van de grond. Ze maakt het open en haalt er ene mahoniehouten doosje uit. Ze klikt het open. Een danseresje begint rond te draaien, terwijl de klanken van Für Elise uit het doosje opstijgen. Carolien hoort geritsel in de struiken achter haar.
Ze klapt de muziekdoos dicht, en rent in de richting van het geluid. Ze weet niet waarom, maar ze voelt dat ze het moet doen. Een mannenstem roept dat ze hem niet moet volgen. Dat het goed is zo. Ze volgt de man tussen de bomen en struiken door. Als ze uitkomt op een open plek is ze hem kwijt. Ze stopt en kijkt wild om zich heen. Dan hoort ze hoe een schot de serene rust van het woud verstoort. Vogels vliegen aan alle kanten omhoog. Carolien gilt en ze laat zich langzaam op de grond zakken. De wereld om haar heen is onttrokken aan haar zintuigen.
De muziekdoos is uit haar handen gevallen. Het deksel is opengegaan. Onhoorbaar voor haar speelt de muziekdoos verder. Op de klanken van Für Elise krijgt het bos langzaam de rust terug.