Twee schoenen. Dat is alles wat er nog rest. Twee roze sneakers, maat 36, met witte strepen over de neuzen en grijze veters die ooit wit waren. De witte zolen worden gecamoufleerd door opgedroogde modder, als een afdruk van de laatste plek waar de schoenen hebben gelopen. Twee schoenen, een mensenleven samengevat in schoeisel, als stille getuigen van het moment waarop de draagster van haar schoenen werd gescheiden en een mist van onzekerheid de wereld van haar ouders binnendrong.
Zwijgend staart Bert naar de schoenen op de tafel. Hij heeft zijn bril afgezet, waardoor ze zijn vervaagd tot twee roze vlekken tegen de donkere achtergrond van de eetzaal in de jeugdherberg. Een aanblik die hem troost biedt en de harde werkelijkheid voor even vervaagt. Hij houdt zijn bril vast tussen zijn duim en wijsvinger. Zijn andere hand bedekt zijn mond, om als een celdeur zijn emoties gevangen te houden. Langzaam beweegt hij zijn hoofd heen en weer, terwijl hij zijn ogen sluit en diep inademt. Ergens ver weg hoort hij de stem van de Belgische rechercheur, maar het geluid wordt gedempt door het vacuüm, ontstaan door het gat dat is geslagen in zijn ziel.