Ik mocht alles weten. Er was niets dat men mij niet vertelde. Men zei dat ik goed kon luisteren zonder de ander in de rede te vallen. Ik was een uitlaatklep voor velen, maar kon zelf bij niemand mijn verhaal kwijt, omdat er in mijn dorp niemand was die mijn taal begreep. Jarenlang was het de enige manier waarop ik mezelf kon uiten. Op een dag die mij anders zou maken dan anderen, lag ik, amper een jaar oud, in een wiegje op de achterbank van de auto. Dat mocht toen nog gewoon. Mijn vader zat achter het stuur van de auto waarvan ik het merk niet meer weet. Hij was donkergroen, dat weet ik nog wel. We reden over de dijk, met links het water van het IJsselmeer en rechts de weilanden waar de auto ondersteboven in belandde toen mijn vader moest uitwijken voor een overstekende kat. Het dier overleefde het voorval, mijn vader niet. Mij was het lot gunstiger gezind, want ik werd door de remkrachten slechts door de voorruit geslingerd en belandde in een koeienvlaai, die mijn val voldoende brak om te kunnen overleven. Bij mijn reis door de voorruit schoot een stuk glas echter in mijn keel en sneed door mijn stembanden, waardoor ik die nooit heb kunnen gebruiken. Als ik al een huilbaby was, dan merkte mijn moeder daar weinig van. En toch was zij de enige met wie ik kon communiceren. Zij leerde samen met mij de gebarentaal die ik nog steeds gebruik.
Wat ze met me doet
Zou ze weten wat ze met me doet? Voor het eerst in tijden voel ik me zo goed Ze laat me weer eens lachen en brengt me vrolijkheid Laat mijn gepeins verstommen voor het eerst in lange tijd En toch is daar mijn twijfel Gevoed door mijn onzekerheid Zal dit meer dan vriendschap worden Zijn … Lees meer