Weemoedig kijkt Carlo naar de trein die hem passeert. Jaren geleden stond hij vaak op precies hetzelfde punt te wachten op treinen die voorbij rijden. Hij was toen een jaar of zes, en terwijl hij enthousiast naar de voorbijrijdende trein wees, keek hij zijn vader aan. Glimlachend keek die dan terug, en knikte instemmend. Maar nu staat hij daar alleen, zonder vader die overduidelijk geniet als hij het enthousiaste, onbezorgde, gezicht van zijn zoon ziet.
Onbezorgd. Carlo zucht diep als het woord zich door zijn gedachten voortbeweegt, zoals de trein die hij net voorbij zag rijden. Zo zie je een trein naderen, en net zo snel is hij weer opgegaan in de horizon. Hetzelfde geldt in zekere mate voor de onbezorgdheid van een kind. Het gebeurt misschien niet met de snelheid van een trein, maar geleidelijk verdwijnt de onbezorgdheid naar de horizon van het verleden.