“Met bakkerij X, waarmee kan ik u helpen?”
“Ik wil graag gebak bestellen voor morgen. Wat moorkoppen en vruchtenschelpen.”
“Vruchtenschelpen zitten momenteel niet in ons assortiment, dat is meer een zomerproduct.”
“Heeft u iets anders met vruchten?”
“Ja, we hebben wel gebak met bosvruchten en slagroom. Dat zijn onze zomerbollen.”
Dat gesprek klinkt als een mop die ik even snel uit mijn mouw heb geschud, maar dat is het niet. Het voelde overigens wel alsof ik onderdeel was van een mopje toen ik dat gesprek voerde toen ik afgelopen week gebak wilde bestellen. Het kostte me dan ook moeite om geen opmerking te maken over de ironische naamgeving van het gebak dat hartje winter wel te krijgen is, terwijl ze gebak dat volgens hen een zomerproduct is, niet hebben. Ik heb het uiteraard wel opgeschreven voor mogelijk toekomstig gebruik.
Hoewel ik dol ben op woordspelingen en andere taalgrapjes, weet ik niet of ik een conversatie als hierboven zo snel had kunnen bedenken. En terwijl ik dat typ beantwoord ik in gedachten de vraag met de woorden:”Waarschijnlijk wel.” Dan is dat meteen ook weer opgehelderd. Ik bedenk immers wel vaker woordgrapjes of -spelingen en ik kan het wel waarderen als mensen spelen met de taal.
Zo ben ik jaren geleden in een restaurant in Nijmegen geweest dat ‘De Dromaai’ heet en waar ze een creatieve menukaart hebben. Je kon er toen bijvoorbeeld kiezen voor een stiefbuk of harkensvaas. En toen ik naar het toilet moest, kon ik kiezen uit een hames- en een derentoilet. Alleen al door de menukaart heb ik me daar prima vermaakt, weker zeten! Toen me vooraf werd verteld dat we naar een creatief-met-taal-restaurant gingen, werd ik duidelijk niet doodgemaakt met een blije mus.
Soms zijn de woordspelingen of -grapjes overigens niet eens zo bedoeld. Daar staan genoeg voorbeelden van op Taalkronkels. Het gaat dan om dubbelzinnige koppen bij nieuwsberichten, ongelukkig woordgebruik of bijvoorbeeld taalfouten die een hele zin een andere lading geven. Ik kreeg toen ik die bakker belde ook niet de indruk dat de medewerkster zelf de ironie van haar boodschap opmerkte.
Uiteraard zijn er ook boeken waarin op een grappige manier creatief met taal wordt omgegaan. Afgelopen week las ik bijvoorbeeld het boek ‘Oma heeft me gestuurd om te zeggen dat het haar spijt‘ van Fredrik Backman. Dat verhaal is op een luchtige manier geschreven en zit vol humor. Onder andere vanwege die schrijfstijl en de humor, vond ik het moeilijk om dat boek weg te leggen. Datzelfde had ik toen ik ‘De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween‘ van Jonas Jonasson las.
In deze boeken wordt een verhaal dat in de kern een normaal verhaal is, op een luchtige manier verteld. De humor zit enerzijds in de gebeurtenissen, anderzijds in het taalgebruik. En dat kan ik dus ook wel waarderen.
Het boek dat ik las en het gesprek toen ik gebak bestelde, zetten me in ieder geval aan het denken over mijn eigen schrijfsels. Een tijdje geleden las ik wat korte verhalen door die ik zelf heb geschreven en ik kwam toch een herhaling van thematiek tegen en ik vond ze ook vrij serieus. Zeker na mijn leeservaring van afgelopen week, heb ik me dan ook voorgenomen om eens te experimenteren met een wat lossere schrijfstijl voor een verhaal. Het helpt dat ik daarvoor ook al een beetje inspiratie heb gekregen. En het lijkt me handig om die inspiratie te verwerken in fictie en niet in de werkelijkheid. Dat geeft in dit geval wat minder gedoe. Maar dat is weer een ander verhaal…