De laatste zonde

Onder de druk van Richards klamme handen draait de eikenhouten deur op zijn scharnieren krakend naar binnen. Gejaagd kijkt Richard om zich heen. Als hij zich er van heeft overtuigd dat niemand hem ziet, strompelt hij naar binnen. Met zijn hand drukt hij tegen zijn linker bovenbeen. Nog een keer werpt hij een blik naar buiten en duwt dan de deur weer dicht.

Richard slaat een kruis en loopt met gebogen hoofd tot de achterste rij houten banken. Met zijn rechter hand zoekt hij steun op de rugleuning, zijn andere arm drukt hij tegen zijn buik. Zijn borst gaat in rap tempo op en neer op het ritme van zijn ademhaling.

Op de voorste rij van de banken knielt een oude vrouw, haar handen gevouwen. Aan de andere kant zit een man van middelbare leeftijd met een opengeslagen bijbel op schoot. De hoge glas-in-loodramen werpen in het licht van de ochtendzon gekleurde schaduwen naar binnen. Links van hem ziet Richard de standaard met tientallen waxinelichtjes.

Een echtpaar komt uit een van de zijgangen van de kerk gelopen. Ze stoppen als ze Richard zien staan. Bezorgd kijkt de vrouw naar de man met het gescheurde overhemd dat half uit zijn broek hangt. Rode vlekken zitten verspreid over de lichte stof. Ze ziet zijn vervuilde, bleke gezicht met de rode krassen en de wallen onder zijn ogen.
“Gaat het?”
Richard glimlacht naar haar. Haar man veinst een kuch en trekt haar aan haar arm met zich mee.

Richard kreunt als hij zijn linkerhand van zijn lichaam haalt om hem uit te strekken naar de achterkant van de bank aan de andere kant van het pad. Voorovergebogen blijft hij daar staan, met zijn handen steunend op het houtwerk. Hij kijkt naar zijn bevuilde schoenen en de scheur in zijn rechter broekspijp, ter hoogte van zijn knie. Even sluit hij zijn ogen en haalt diep adem. Met zijn handen steunend op de rugleuning van de kerkbanken, strompelt hij verder, totdat hij voor de standaard met de waxinelichtjes staat.

Nogmaals slaat Richard een kruis. Van de tafel naast de standaard pakt hij een nieuw waxinelichtje, terwijl hij met één hand steun zoekt aan de metalen rand van de standaard. Even verliest hij zijn evenwicht. In een reflex stapt hij achteruit. De standaard wankelt en dreigt om te vallen. Net op tijd corrigeert Richard zich echter. De vlammen van de brandende lichtjes zwaaien wild heen en weer. Als hij zijn evenwicht hervonden heeft,steekt hij de lont van het waxinelichtje in zijn hand aan met de vlam van een ander lichtje en plaatst hij het waxinelichtje bij de andere.

Met zijn handen in elkaar gevouwen, steunt hij op de standaard, terwijl hij, de pijn verbijtend, voorzichtig knielt. Hij sluit zijn ogen en fluistert: “Vergeef mij Heer.”
Een traan rolt over zijn wang. Hij slikt en gaat verder.
“Vergeef mij al mijn zonden. Ik smeek U om vergiffenis voor mijn daden. Ik had geen keus.”
“De Heer zal zijn kinderen genade schenken, wanneer zij berouw tonen.”
Richard opent zijn ogen. Hij voelt een hand op zijn schouder en kijkt omhoog in het gezicht van de pastoor, die hem bezorgd aankijkt.
“Wat is er gebeurd, beste man? Kom, dan zorg ik dat u een kop thee krijgt en bellen we een dokter.”
Richard kijkt hem hoofdschuddend aan. “Nee, geen dokter. Alstublieft. Niet nu. Ik… Neem mij de biecht af, alstublieft.”

De pastoor knikt en helpt Richard overeind. Steunend op de schouder van de pastoor, loopt hij naar het biechtgestoelte. De priester helpt hem plaats te nemen. Een deur slaat dicht. Aan de andere kant van de scheidingswand verschijnt het gezicht van de pastoor. Hij legt de bijbel op zijn schoot en slaat een kruis. Hij vouwt zijn handen en bidt.
“Heer, hoor Uw zoon, die gezondigd heeft, aan en schenk hem Uw genade. Amen.”

Richard zucht. Zijn arm rust tegen zijn buik.
“U… U heeft een zwijgplicht, toch?”
“Alles wat hier besproken wordt, blijft in deze ruimte. Enkel God is onze getuige.”
“Dank u. Ik…” Richard haalt diep adem. “Ik… Het… Het is mijn… laatste zonde. Ik..””
Hij zwijgt. Zijn blik kijkt door de mazen van de tussenwand. In het donker ziet hij vaag het silhouet van de pastoor, die zijn blik naar voren heeft gericht.
“Erkenning van uw zonde is een eerste stap naar vergeving. Van welke daad heeft u spijt?”
“Ik… ik heb iemand vermoord. En ik weet niet of ik wel spijt heb daarvan. Het was… iemand die mijn toekomst in de weg stond.”

Beide mannen zwijgen. Richard sluit zijn ogen. Hij waant zich weer in het oude pakhuis aan de andere kant van de stad. Het levenloze lichaam ligt naast hem op de grond. Hij voelt opnieuw het klamme metaal van het pistool in zijn hand. De schreeuw van het meisje echoot in zijn hoofd.

De pastoor haalt hem terug naar de werkelijkheid.
“Dat is een ernstige zonde. Wie is het slachtoffer?”
“Het is een lang verhaal.”
“De Heer heeft alle tijd.”
Richard slikt. Hij denkt na en begint te vertellen.

Hij begint zijn verhaal twee dagen eerder, toen hij na ruim 2500 dagen weer een vrij man werd. De boetedoening tussen de betonnen muren zat er eindelijk op. Zeven jaar had hij gekregen van de rechter. Zeven lange jaren om na te denken over wat hij had gedaan. De eerste maanden was hij vooral kwaad. Kwaad op haar, zijn ex, die met haar getuigenis zijn vonnis had geveld. Hij was ook kwaad op de eigenaar van de Lexus. Waarom deed die man, die miljoenen op de bank had, zo moeilijk over een auto minder? Hij had er immers nog drie staan. Richard was kwaad op de rechter, die hem in zijn ogen onrecht deed door hem te straffen.

Maar naarmate de maanden voorbijgleden, werd hij vooral kwaad op zichzelf. Waarom was hij niet voorzichtiger geweest? Waarom had hij überhaupt die lange lijst met vergrijpen gepleegd, die op de rechtszitting werden opgesomd? Via een van zijn medegevangenen, een mager mannetje met een rat op zijn onderarm getatoeëerd, kwam hij in contact met pastoor Willems. Hij was het die Richards katholieke geloof nieuw leven inblies.

Het eerste wat de pastoor deed, was Richard de biecht afnemen. Niet in een biechtstoel, maar in een betonnen cel van twee bij drie, met een kruis aan de muur en een bewaker aan de andere kant van de deur. Pastoor Willems zat tegenover Richard. Zijn grijze haar hing krullend over zijn voorhoofd, dat werd gemaskeerd door diepe rimpels.

In het begin sprak Richard vooral met stilzwijgen. Maar geleidelijk begon hij pastoor Willems te vertrouwen en liet hij meer los over zijn verleden. Hij vertelde hoe hij Bianca had behandeld. Hoe hij haar sloeg als hij dronken was. Hoe hij haar telkens weer bedroog. En ook hoe hij haar op bed drukte en tegen haar wil zijn weg naar binnen zocht. Toen hij voldaan een douche nam, vluchtte Bianca het huis uit. De volgende ochtend werd Richard opgehaald door twee agenten.

Het waren niet de enige vergrijpen die op zijn conto kwamen, hoewel justitie geen weet had van de twee autodiefstallen op zijn negentiende of de inbraak in de villawijk op de dag dat hij Bianca verraste met een gloednieuwe televisie.. Ook kwam de mislukte kraak bij de juwelier aan de orde in het gesprek met Pastoor Willems. Richard had alles goed voorbereid, maar had een stil alarm over het hoofd gezien. Hij kon nog net op tijd wegkomen toen hij de politieauto hoorde naderen.

Richard begon de gesprekken met de pastoor steeds meer te waarderen. De pastoor hielp hem van zijn boosheid jegens iedereen, inclusief zichzelf, af. Hij leerde Richard dat hij nu weliswaar gestraft werd, maar dat hij daarna een nieuwe kans zou krijgen op een leven. Dat hij de zeven jaar in de gevangenis moest gebruiken om een ander, beter mens te worden.

En zo kwam het dat toen Richard twee dagen eerder, wegens goed gedrag vervroegd de gevangenis verliet, hij zich als herboren voelde. Hij had zijn verleden achter zich gelaten en was vastberaden om alles anders te gaan doen. Maar zoals wel vaker gebeurt, haalde het verleden Richard in, terwijl hij rustig over de tijdslijn voortbewoog.

De eerste vijf minuten van zijn herkregen vrijheid stond Richard met gespreide armen op de stoep. Hij had zijn ogen gesloten en inhaleerde de frisse lucht van de vrijheid. Hij draaide een paar keer rond zijn as, toen zijn aandacht werd getrokken door het geluid van een claxon. Voor hem stond de zwarte Mercedes van Taxibedrijf van Vleuten. De chauffeur stapte uit en hielp Richard zijn twee koffers in te laden. Richard liet zich afzetten bij een hotel.

Nadat hij zijn kamer had betreden, gooide hij zijn tas op de grond en liet het bad alvast vollopen. Hij liet zich op bed vallen, en voelde zich gelukkig terwijl hij naar de lamp aan het gipsen plafond staarde. Hij wilde zich net uitkleden om in bad te gaan, toen er op de deur werd geklopt. Aan de andere kant van de open deur stond niemand. Er lag alleen een envelop op de grond. De inhoud ervan zou het begin zijn van Richards laatste zonde.

Met de brief in zijn hand zat hij op de rand van zijn bed. Hij staarde naar de minibar die tegen de muur tegenover hem stond. De woorden zaten in zijn hoofd geprent.
‘Schuld aflossen. 22:00 uur. Jachthaven. JPN.’
JPN. De initialen van Jean-Paul Nijland waren Richard niet onbekend. In de tijd dat Bianca naar de politie stapte, was Richard met hem in contact gekomen. Jean-Paul was een rijkeluiskind. Met een keiharde zakenman als vader, was hij opgegroeid met het credo ‘alles mag, als je er maar aan verdient’. En dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Jean-Paul was namelijk dol op geld. Op de middelbare school verkocht Jean-Paul aan klasgenoten zijn bescherming voor 10 gulden per maand. In de praktijk bleek deze bescherming voornamelijk tegen Jean-Paul zelf te zijn. Als je niet betaalde, kon je er op rekenen dat Jean-Paul een van zijn vriendjes op je af zou sturen om je een flinke afranseling te geven.

Het bleek een lucratieve manier om geld te verdienen, en Jean-Paul leerde op deze manier dat geld macht is en dat het wel heel makkelijk is om anderen het vuile werk voor je te laten opknappen. Jean-Paul rekruteerde zijn mannetjes via advertenties in landelijke dagbladen. Hij claimde op zoek te zijn naar ‘klusjesmannen tegen ruime vergoeding’. Toen hij met Richard afsprak in een restaurant, wist hij dat hij beet had. Richard had snel geld nodig. Jean-Paul betaalde hem tienduizend gulden vooruit en stelde nog eens het dubbele in het vooruitzicht als Richard een kostbaar schilderij uit een villa zou stelen. Alleen werd Richard de dag voordat de kraak zou plaatsvinden gearresteerd.

Terwijl de brief op het bed landde, stond Richard op. Hij opende de minibar en haalde er de kleine fles whisky en een glas uit. Hij schonk zichzelf een dubbele in en ging voor het raam staan. Hij keek uit op de straat. ‘Schuld aflossen’. Hoofdschuddend dacht Richard aan die woorden. De tienduizend gulden zouden nog wel op zijn bankrekening kunnen staan, tenzij Bianca die geplunderd had. Maar Jean-Paul zou waarschijnlijk geen genoegen nemen met een simpele terugbetaling. Richard dacht na. Hoe kon hij er onderuit komen om naar de jachthaven te gaan? Maar wat hij ook bedacht, er was maar één slotsom: Jean-Paul had hem al gevonden, en zou hem blijven vinden. Hij moest de confrontatie aangaan.

En zo zat Richard om in een taxi die hem om 21:45 op de Ruyterkade afzette. De laatste paar honderd meter legde Richard te voet af. De jachthaven lag er verlaten bij. Richard inhaleerde de lucht van het water in de haven, terwijl hij naar het klotsen van de golven tegen de kade luisterde. Hij ging zo op in de rust van de avond dat hij de voetstappen niet hoorde. Hij schrok toen iemand achter hem kuchte.
Voorzichtig draaide hij zich om en hij keek in het gezicht van Jean-Paul. Zijn gezicht had wat meer rimpels dan Richard zich herinnerde, maar verder leek de tijd weinig vat op hem te hebben gehad. Hij grijnsde.

“Richard, wat een genoegen om jou weer te zien.”
“Dat genoegen is in het geheel niet wederzijds. Maar je bericht klonk dringend. Luister, ik kan het geld binnen 24 uur hebben voor je.”
Jean-Paul begon te lachen. “Dacht je nou echt dat dat geld mij ook maar iets interesseert? Nee, jij gaat op een andere manier je schuld bij me inlossen. Ik heb nog een klus tegoed van je.”
“Sorry, maar ik doe die klussen niet meer. Ik ben gestopt.”
“Nee, Richard. Je bent pas gestopt als ik zeg dat je gestopt bent.”
“Zo werkt het bij mij niet, Jean-Paul.”
“Dan heb je de regels niet goed begrepen, Richard. Jij hebt een schuld bij mij. Dacht je nou echt dat ik die zou vergeten? Je zou toch beter moeten weten.”
“Ik speel niet meer volgens jouw regels.”
“En de regels zijn altijd zo simpel geweest. Als je een schuld hebt, betaal je die terug. En zo niet, dan betaal je de hoogste prijs en kun je je hersens pijnigen over die kogel die erin zit. Ik neem aan dat ik die regel niet nogmaals hoef uit te leggen.” Jean-Paul pakte een envelop uit zijn binnenzak. “Morgenochtend ontferm jij je over een klein meisje. En wat je verder met haar doet, is afhankelijk van haar ouders.”
Richard sloeg de envelop uit de hand van Jean-Paul. “Laat iemand anders zich maar met dat kind bezighouden, ik doe het niet.”
“Jammer. Mijn opdrachtgever vroeg expliciet om jou en volgens hem zou het jou ook goed moeten doen. Je hebt tot 11:00 uur morgenochtend. Dan zit jij met dat kind op een plek waar niemand jullie kan vinden. En als je faalt, dan rekenen we op de andere manier af. Prettige avond nog, Richard.”
Jean-Paul draaide zich om en liep weg.

Met de envelop in zijn handen, zat Richard de volgende ochtend al vroeg in een gehuurde auto te wachten voor een villa. Hij vervloekte zijn verleden, dat hem met hoge snelheid had ingehaald. Hij haalde de foto uit de envelop. Zuchtend bekeek hij het vrolijke gezicht van het kind. Waarom zij? Waarom een kind en niet de ouders? Richard startte de motor en wilde wegrijden. Maar de woorden van Jean-Paul echoden na in zijn hoofd. Misschien hoefde hij haar niets te doen, en liep het met een sisser af. Richard zette de motor weer uit. Ontkennen had geen zin. Zodra hij het meisje dat in de auto bij haar moeder stapte, mee zou nemen, was er geen weg meer terug. Hij kon kiezen tussen zijn vrijheid en zijn leven. Het lot van het meisje lag al vast, of Richard nu meewerkte of niet.

De envelop verdween, met de foto erin, in het dashboardkastje. Uit de plastic tas die op de passagiersstoel stond, pakte Richard het bruine flesje en de doek. Alles hing af van de timing. Als de auto met het meisje het hek uit reed, moest hij deze staande houden en eerst de moeder verdoven. Vervolgens was haast geboden om het kind een dosis chloroform onder haar neus te drukken. Er kon van alles misgaan, en de kans van slagen was klein. Maar toch lukte het Richard en om kwart voor elf zat hij in een leegstaande bunker uit de tweede wereldoorlog, die in de zomermaanden werd gebruikt als vakantiewoning, maar in deze tijd van het jaar leeg stond.

Richard zuchtte en veegde met zijn mouw langs zijn ogen, toen hij gesnik hoorde uit de slaapkamer. Het meisje had uren geslapen en was nu wakker geworden. Hij opende de deur en keek naar het kind, dat hem met angstige ogen aankeek. Richard sloot de deur en liep naar de naastgelegen badkamer. Met een glas water in zijn hand ging hij terug naar de slaapkamer. Het meisje kroop in elkaar van angst toen hij haar naderde.
“Rustig maar, ik doe je niets. Hier, drink maar.”
“Ik wil naar huis.”
“Je bent heel snel weer thuis, dat beloof ik je. Maar je moet drinken.”
Aarzelend pakte het meisje het glas water aan van Richard en nam een grote slok.
“Hoe heet je eigenlijk?”
“Isabel,” antwoordde het meisje terwijl ze met haar arm langs haar ogen wreef.
“Wat een mooie naam. En hoe oud ben je?”
“Ik ban al zes,” antwoordde ze bedeesd.
“Luister, Isabel, het spijt me dat ik jou heb meegenomen en je moeder…”
“Tante Sofie zegt dat mama een engel is. Een hele mooie met vleugels en mooie kleren. En vanuit de hemel past ze op me.”
Richard keek zwijgend voor zich uit. Het meisje praatte door.
“Tante Sofie zegt dat ik op mama lijk.”
Isabel pakte een medaillon van onder haar T-shirt en wreef er met haar kleine vingers over.

De melodie van zijn mobiele telefoon haalde Richard uit zijn gedachten.
“Met Richard.”
“Met mij. Heb je het meisje?”
“Ja.”
“Maak je gereed.”
“Waarvoor?”
“De ouders hebben de deadline laten passeren. Nu moeten ze de prijs betalen.”
Jean-Paul verbrak de verbinding.

Met Isabel naast zich op de passagiersstoel, reed Richard in het nachtelijk duister richting de stad. Jean-Paul had een half uur eerder opnieuw gebeld. Richard moest met haar naar de haven komen. Hij probeerde het paniekgevoel dat hem bekroop niet aan Isabel te laten merken.
Ze stopten voor een verkeerlicht. Richard keek opzij. Isabel had haar medaillon geopend en keek naar een foto van een vrouw.
“Mama,” zei ze op een toon alsof ze haar aan Richard wilde voorstellen. Ze haalde het medaillon van haar nek en hield het aan Richard voor. Hij pakte het met zijn hand en staarde naar de foto. De indringende ogen van de vrouw deden zijn ademhaling versnellen. Toen de auto achter hem claxonneerde, trok Richard gehaast op en reed door het oranje licht.

Zijn hart klopte in zijn keel toen Richard in het pakhuis bij de haven wachtte. Hij stond op toen hij de voetstappen van Jean-Paul hoorde. In het zwakke kunstlicht zag Richard de grijns op zijn gezicht.
“Waar is het meisje, Richard?”
Richard wees met trillende arm naar een stapel kisten. Jean-Paul liep er naartoe en haalde Isabel er achter vandaan.
“Ik neem aan dat onze schuld nu vereffent is, Jean-Paul. Tot ziens.”
Richard wilde weglopen, maar bedacht zich toen hij hoorde hoe de haan van een pistool werd gespannen.
“Nee, Richard. Je bent nog niet klaar. Kom hier.”
Richard draaide zich om. Jean-Paul hield de arm van Isabel stevig vast.
“Het verbaast me dat je geen mannetjes hebt meegenomen om je vuile werk op te knappen.”
“Die heb ik vandaag niet nodig. Ik heb jou. Breng me dat touw eens.”
Met tegenzin deed Richard wat van hem gevraagd werd. Op instructie van Jean-Paul bond hij de handen van Isabel achter haar rug om vervolgens haar lichaam aan een stellage vast te maken. Toen Richard klaar was, knikte Jean-Paul goedkeurend. Uit zijn binnenzak haalde hij een tweede pistool.
“Je hebt één kans om het af te maken. Als je faalt, gaan jullie er beiden aan.” Jean-Paul attendeerde Richard met een knikkende beweging van zijn hoofd op de revolver in zijn andere hand, die nog steeds op Richard was gericht.
Met bevende handen pakte Richard de revolver aan. Het duizelde voor zijn ogen toen hij de angstige ogen van het meisje zag. Het zweet brak hem uit, en hij voelde tranen over zijn wangen rollen.
“Waar wacht je nog op? Doe het, Richard! Schiet haar neer en je bent voorgoed van mij af.”
“Nee, ik kan het niet. Ik doe het niet. Het is een onschuldig kind!”
Jean-Paul liep naar Richard toe. Met de achterkant van zijn eigen wapen, sloeg hij tegen het achterhoofd van Richard, die op de grond viel. Hij schopte Richard een paar keer, voordat hij hem hielp met opstaan.
“Dat was je laatste waarschuwing. Ik heb orders om haar kapot te schieten, en je kunt er maar beter voor zorgen dat ik het niet zelf hoef te doen.”
Hijgend keek Richard Jean-Paul aan, die zijn pistool op zijn hoofd gericht had.
“Je bent een grote schoft, Jean-Paul. Een grote klootzak, dat ben je.”

Richard sloot zijn ogen en haalde diep adem. Hij bewoog zijn arm met de revolver omhoog. Zijn hand beefde. Hij sloot zijn ogen, en haalde diep adem. Hij opende zijn ogen weer en mikte. Isabel gilde. Het schot verstomde haar stem.

In de biechtstoel wordt geen woord meer gesproken. Richard zit met schokkende schouders en vochtige wangen voor zich uit te staren.
De priester kucht. “En het meisje?” Zijn stem trilt.
“Ik… moest… haar v… ver… vermoorden.”
“Het doden van een kind is een zonde die een zware boetedoening vraagt.”
“Daarom heb ik ook op Jean-Paul gemikt, en niet op Isabel. De kogel… zo… zijn hoofd in. Ik heb iemand.. gedood. Ik heb gezondigd.”
“U kon niet anders. Een zonde als deze zal de Heer u niet nadragen.”
“Ik had kunnen vluchten met Isabel. Of naar de politie kunnen gaan.”
“Waarom heeft u dat dan niet gedaan?”
“Hij had ons toch wel gevonden. En anders zijn opdrachtgever wel. Voor hem ben ik op de vlucht.”
“U weet wie het is?”
“In de binnenzak van Jean-Paul vond ik een notitieboekje. Alles staat er in. Alles.”
Richard staat op. Met zijn handen steunt hij tegen de tussenwand. Hij kijkt naar de priester.
“Waarom? Waarom wilde u zo graag dat ik Isabel zou doden?”
“Daar ging het nooit om. Jean-Paul chanteerde deze kerk, ik was het zat. En ik heb u goed ingeschat.”
“Waarom ik?”
“Zo’n zeven jaar geleden zat er een vrouw op uw plek. Haar naam heeft ze mij nooit verteld. Ze was op dat moment ongeveer twee maanden zwanger en had spijt. Ze vertelde dat haar zus Sophie haar daartoe had gedwongen. Die zelfde zus wilde ook niet dat de vader van het kind zou weten dat het bestond. De vrouw was toen al ernstig ziek en Sophie zou de voogdij krijgen, mocht zij zelf komen te overlijden. Ze wilde vergeving voor wat ze had gedaan. We hebben toen samen gebeden dat vader en kind elkaar ooit toch zouden kennen. Ik ben dat nooit vergeten en heb getracht het lot een handje te helpen toen u vrij kwam. Isabel is, volgens de vrouw, uw dochter.”
Richard gaat weer zitten.
“Isabel is… mijn dochter?”
“U zult toch uw vermoedens gehad moeten hebben toen het meisje u de foto liet zien.”
“Ik… zij… het was een foto van Bianca. Ik… Mijn vermoeden klopte dus.”

De priester staat op en opent de deur van de biechtstoel.
“We hebben dus beiden gezondigd. Maar het diende een goed doel, nietwaar.”
Richard kijkt de priester aan.
“Ik heb haar ontvoerd. Ik heb Sophie aangevallen. Ik heb Jean-Paul vermoord… geen rechter die mij nog in de buurt laat van Isabel.”
“Wonderen kunnen gebeuren. Zeker als je dingen weet die niet in de openbaarheid mogen komen. U bent niet de enige zondaar die hier komt. Het zal u verbazen welke mensen ik al heb gesproken. En dat gegeven maakt wonderen nou juist mogelijk, beste Richard.”

De priester knikt naar de kerkdeur. Richard draait zich om. In de deuropening staat de vrouw die de auto bestuurde waarin Isabel zat. Ze houdt de hand van Isabel stevig in de hare geklemd. Richard loopt een paar stappen in hun richting. Zuchtend laat Sophie de hand van het meisje los en fluistert iets in haar oor. Het meisje rent naar Richard, die haar optilt en haar stevig tegen zich aanklemt.

Plaats een reactie