Tevreden kijkt de rapsode vanaf zijn podium op het marktplein naar de menigte. Een groot publiek, zo ziet hij het graag. Hij neemt een slok uit de wijnbeker en schraapt zijn keel. ‘Beste inwoners van Delphi. Ik wil u mijn dankbaarheid tonen voor uw gastvrije ontvangst. Ik ben slechts een eenvoudige rapsode. Ik heb misschien niet veel geld om u terug te betalen, maar ik heb wel een heel speciaal verhaal voor u. Mijn grootvader heeft het mij verteld. Het is een verhaal over een donkere tijd in uw geschiedenis. Maar tegelijkertijd een verhaal over een moedige jongeman, wiens heldendaden uw stad van de ondergang hebben gered.’ Terwijl hij de laatste slok uit de wijnbeker drinkt, merkt de verhalenverteller tot zijn genoegen dat hij de volledige aandacht van het publiek heeft.
‘Dit is het verhaal van Kaloculos. Een jonge Delphiër en een van uw voorouders. Hij was gezegend met een paar goede ogen. Hij besteedde meer tijd aan zijn zieke moeder, dan aan de omgang met leeftijdsgenoten. Toen zijn moeder stierf, en Kaloculos wees werd, sloeg de eenzaamheid bij hem toe. Hij zag hoe leeftijdsgenoten verliefd werden. Maar niet op hem. Hij probeerde harten te winnen, maar het lukte hem niet.
Door wanhoop gedreven vroeg hij het orakel om raad. Hij knielde voor de pythia, uw heilige priesteres. In die tijd werd die rol vervuld door een vrouw die door Aphrodite gezegend was met een ongekende schoonheid.
‘Pythia, u bent voorzien van een schoonheid die ik zelden heb mogen aanschouwen. Kunt u mij vertellen hoe ik een vrouw kan vinden om de mijne te worden?’
De pythia sloot haar ogen en leek zich in een andere wereld te bevinden. Ze stootte klanken uit die alleen de priesters van de tempel van Apollo kunnen verstaan. Toen zij was uitgesproken, nam de opperpriester het woord.
‘Jongeman, Apollo belooft jou de harten van alle ongehuwde vrouwen, als jij een schat terugbrengt naar deze stad.’
Peinzend over de orakelspreuk, verliet Kaloculos de tempel. Hij vroeg enkele oude en wijze mannen welke schatten er misten, maar zij konden hem geen antwoord geven. De schatkamer van Delphi werd immers zwaar bewaakt. Niemand kon daar iets uit wegnemen zonder gepakt te worden. Kaloculos ging terug naar het orakel. Maar de priesters en de pythia waren nergens te bekennen.
De volgende ochtend werd Kaloculos op de grens van slapen en waken door twee soldaten opgewacht. Ze geboden hem zich aan te kleden en namen hem mee naar het paleis van de koning. Ze lieten de jonge Delphiër achter in een cel. Pas toen de zon al richting westen bewoog, werd de grote deur geopend. Een zware bromstem vroeg hem waar de Pythia was. Kaloculos schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Waarom vraagt u dit aan mij?’
‘Omdat je gezien bent bij de tempel van Apollo. En daarna is zij verdwenen. Waar is ze?’
Kaloculos ontkende opnieuw iets te weten. Hij zag een behaarde hand zijn richting op schieten en voelde hoe de vingers zich om zijn keel klemden. ‘Voor de laatste keer, waar is ze?’
‘Genoeg! Laat de jongen los.’
Hijgend zocht Kaloculos steun aan de muur. Toen hij het ritme van zijn adem had hervonden, richtte hij zich op. In een bundel kaarslicht herkende hij het gezicht van de opperpriester. Hij gebaarde Kaloculos dat hij hem moest volgen. Niet veel later stond Kaloculos oog in oog met zijn koning.
‘Kaloculos,’ sprak de priester, ‘men zegt dat jij een goed zicht hebt.’
Kaloculos knikte.
‘Een bode heeft ons zojuist verkondigd dat een stel barbaren de pythia heeft ontvoerd. Zij houden zich op in het dichte woud, waar zij moeilijk te vinden zijn. Daarom hebben wij jouw ogen nodig. Help ons de pythia te vinden.’
Kaloculos keek de priester verward aan. ‘Ik weet niet of…’
De koning viel hem in de rede. ‘Over twee dagen komt de koning van Mykene het orakel raadplegen. Het zou slecht zijn voor onze stad, wanneer de pythia niet voor die tijd terug is.’
Kaloculos knikte voorzichtig. Een verzoek van de koning kon je niet zomaar afslaan, wist hij.
‘Denk ook aan de orakelspreuk, jongen,’ knikte de priester hem toe.
‘Zeg mij waar ik moet zoeken, en ik zal de priesteres van het orakel vinden.’
De koning riep een van zijn wachters bij zich. ‘Dit is Archidipes, de beste boogschutter van de stad. Hij zal je vergezellen op je tocht.’
Met een buiging begroette de boogschutter Kaloculos, die het tot een wederzijds gebaar maakte.
‘Kom, wij moeten ons voorbereiden,’ sprak Archidipes.
Samen met Kaloculos betrad de boogschutter een met fakkels verlichte binnenplaats. ‘Heb je al eens een boog gehanteerd?’
Kaloculos schudde zijn hoofd. Hij weigerde de boog die Archidipes hem voorhield. ‘Mij is gevraagd om de pythia te zoeken. Niet om te vechten,’ zei Kaloculos.
‘De strijd is onvermijdelijk.’
Kaloculos schudde nogmaals zijn hoofd. ‘We moeten opschieten. De goden hebben ons de maan gegeven om onze weg te vinden in het donkere landschap. Laten wij dat geschenk goed gebruiken en ongemerkt aan onze tocht beginnen.’
Archidipes liet de boog zakken. ‘Volgens de bode is er diep in het woud een klein kamp, een voetreis van nog geen halve dag verwijderd van hier.’
Kaloculos liep voorop. De maan gaf hem net genoeg licht om een weg tussen de dichte begroeiing te vinden. Archidipes keek behoedzaam om zich heen en luisterde naar de geluiden van de nacht. Hij botste bijna tegen Kaloculos op, toen die stopte.
‘Sst,’ Kaloculos legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen. Met zijn andere hand wees hij voor zich uit. Twee schimmen bewogen zich langzaam in hun richting. Kaloculos trok de boogschutter mee de struiken in, waar ze gehurkt bleven zitten.
‘Wat is er?’ Archidipes fluisterde, maar Kaloculos bedekte diens mond met zijn hand.
Twee paar voeten passeerden de mannen. Kaloculos hield zijn adem in toen de passanten niet ver bij hen vandaan stopten. Kaloculos ving flarden op van de woorden die de twee stemmen hoog boven de voeten spraken: ‘Hostagitis… wraak… pythia… dood… dorp verbranden…’ Het gesprek werd gevolgd door een luid gelach, waarna de mannen verder liepen.
Kaloculos zag hoe Archidipes zijn boog spande. Hij wilde hem tegenhouden, maar tegelijk suisden twee pijlen door het duister. De stemmen van zojuist slaakten een kreet. Het gras en de struiken ritselden even toen de ontzielde lichamen de grond raakte.
Kaloculos richtte zich op. Van boven het gebladerte zag hij de lichamen op de grond liggen. Hij staarde de richting op vanwaar de mannen gekomen waren. Hij knikte naar Archidipes, ten teken dat de kust veilig was. Ze klommen weer op het pad. Archidipes liep naar de lichamen waar zijn pijlen nog uit staken. Kaloculos keek niet om. Archidipes liep terug met twee speren in zijn hand.
‘Hier, dit zul je nodig hebben.’
Kaloculos schudde zijn hoofd. ‘Geen wapens, heb ik gezegd. Niet voor mij.’
‘Je bent dwaas, zonder wapens kun je onmogelijk je taak volbrengen.’
Kaloculos zuchtte. Hij wist dat de boogschutter gelijk had, maar hij kon geen wapens hanteren. Dat mocht niet.
‘Die mannen… hun woorden waren onheilspellend,’ veranderde Kaloculos het onderwerp.
‘Ik kon ze niet goed verstaan. Maar ze hadden het volgens mij over een dorp. Als ik mij niet vergis, komen wij bij een nederzetting wanneer wij tegen de zuidenwind in lopen.’
Kaloculos knikte en ze vervolgden hun weg. Kaloculos hield zijn pas in, toen hij twee groengele ogen zag oplichten in het maanlicht dat de takken doorlieten. De ogen kwamen langzaam dichterbij, waarbij steeds duidelijker een vals gegrom hoorbaar werd. In het maanlicht zag Kaloculos het silhouet van een wolf omhoog springen. Het volgende moment suisde een nieuwe pijl door de lucht en viel de wolf op de grond.
‘Weet je zeker dat je geen wapen wilt?’
Hoewel hij maar wat graag een wapen in zijn handen had gehouden, knikte Kaloculos. Hij zou geen verraad plegen.
Het daglicht gloorde al aan de oostelijke horizon, toen Kaloculos de vermoeidheid in zijn benen voelde. Archidipes stemde in met een rustpauze. Met zijn rug tegen een boom, ging Kaloculos op de heuvel onder hen zitten. Hij tuurde naar het ochtendlicht dat de hemel oranje kleurde. De jonge Delphiër sprong op en rende naar de andere kant van de heuvel. Vanaf zijn nieuwe positie zag hij nog duidelijker wat hij eerder ook zag. Tegen de dageraad tekende zich een lichtgrijze rookpluim af.
‘Daar is vuur, Archidipes. Midden in het bos.’
Toen er genoeg daglicht tussen de bomen door scheen, verlieten de twee Delphiërs het pad dat ze hadden gevolgd. Toen ze stemmen hoorden, keken ze gehurkt om zich heen. Kaloculos wees naar een groep gewapende mannen Hij hurkte en sloot zijn ogen, terwijl hij de soldaten een voor een op de grond hoorde vallen. Archidipes trok hem overeind. Niet ver van de gevallen mannen zag Kaloculos een spoor van vertrapte planten.
Ze hoefden het verse pad niet ver te volgen, voordat ze de twee tenten zagen. Ze hadden een lichtbruine kleur. Bij een van de tenten stonden zowel aan de voor- als de achterkant drie, met pijl en boog bewapende, mannen.
‘Wat zouden die daar toch bewaken?’ Kaloculos glimlachte.
‘Ik kan die mannen onmogelijk alleen uitschakelen.’
Kaloculos keek naar de speren die Archidipes hem aanreikte. Hij wilde zijn hand uitstrekken naar de wapens. Het volgende moment werd alles wit voor zijn ogen. Een gestalte kwam naar voren uit het licht dat overal leek te zijn.
‘Kaloculos, mijn kind. Ik bewonder je trouw en ik ben trots op je. Maar je hebt een hoger doel dan je belofte aan mij. Laat het los, mijn jongen. Het is goed zo.’
Langzaam loste de schim van zijn moeder op in het wit dat overal om hem heen leek te zijn.
Toen Kaloculos zijn ogen opende, hoorde hij de stem van Archidipes.
‘Geef Delphi haar priesteres terug!’
‘Alleen als Delphi mij Laios, mijn broer terug geeft. Jullie orakel heeft hem de dood in gejaagd. Hij heeft zijn zoon verstoten. En toch heeft die zoon hem omgebracht en zijn eigen moeder tot zijn bruid gemaakt.’
Kaloculos richtte zich op. Hij schrok toen hij Archidipes op de grond zag liggen. De voet van de andere spreker stond op zijn borst. Een strak gespannen boog was op zijn hart gericht. Kaloculos keek wild om zich heen. Aan de andere kant van de struik zag hij naast een levenloos lichaam een speer liggen. De woorden van zijn moeder echoden nog na in zijn hoofd. Zijn arm reikte naar de speer, maar voordat hij hem met zijn hand raakte, vloog de speer al door de lucht en bevrijde Archidipes van zijn belager.
Kaloculos knielde naast Archidipes neer. Een buikwond was zichtbaar onder diens gescheurde kleding.
‘Red de pythia en breng onze stad haar schat terug.’ De woorden kwamen maar moeizaam uit de mond van Archidipes.
‘En jij dan?’
‘Ik heb mijn taak volbracht. Nu is het jouw beurt.’ Archidipes sloot zijn ogen en stopte met ademen.
Kaloculos stond op en opende de tent. Hij zag haar meteen. Ze zat in het midden van de tent, met haar handen op de rug gebonden. De doek die voor haar mond gebonden was, haalde hij als eerste weg.
‘Je bent precies op tijd. Ik verwachtte je al. Apollo heeft je komst aangekondigd.’
Kaloculos hielp de pythia op te staan en ondersteunde haar toen ze naar de uitgang van de tent liepen.
Toen ze buiten kwamen, keken ze tegen acht gespannen bogen. Kaloculos duwde de pythia terug de tent in. Op hetzelfde moment zag hij acht pijlen naderen. Hij sloot zijn ogen en zag het gezicht van zijn moeder weer voor zich, toen haar grootste angst was uitgekomen. Een pijl door het hart had zijn vader naar Hades’ onderwereld gestuurd. Een lot dat hij nu met zijn vader zou delen. Hij verwachtte pijn als de pijlen zijn lichaam zouden binnendringen. Maar in plaats daarvan voelde hij niets. Voorzichtig opende hij zijn ogen en zag hoe de pijlen richting de boogschutters vlogen en hen een voor een raakten. Zodra ze de grond raakten, veranderden de lichamen in keien.
De pythia kwam naast Kaloculos staan.
‘Wat gebeurde er?’ Het ongeloof klinkt door in Kaloculos’ stem.
‘Apollo heeft je bijgestaan. Zoals hij de hele tijd heeft gedaan.’
Kaloculos volgde de uitgestrekte arm van de pythia. Aan het uiteinde van haar wijsvinger, zag hij Archidipes staan, die een lichte buiging maakte, om vervolgens het bos in te lopen.
‘Maar dat is Archidipes… niet…’
‘Dat wilde hij dat je dacht. Vergeet niet dat de goden iedere gedaante kunnen aannemen die ze maar willen.’
Kaloculos knikte. ‘Maar… waarom… als hij wist waar je was…’
‘Omdat hij wilde dat jij het deed. Hij heeft je enkel geholpen. Jij hebt de rest gedaan. Die speer waarmee mijn ontvoerder werd gedood. De God waardeerde je onverzettelijke trouw aan je belofte. Daarom liet hij hem je niet breken.’
Toen de zon alweer afdaalde langs de westelijke horizon, kwamen Kaloculos en de pythia in Delphi aan. Het nieuws van de terugkeer verspreidde zich snel. Kaloculos werd door de koning onderscheiden voor zijn moed en het redden van de naam en eer van de stad. De jonge vrijgezelle vrouwen kregen oog voor de nieuwe held. Kaloculos kon eindelijk zijn bruid kiezen.
En zo eindigt het verhaal van Kaloculos.’
Dankbaar pakt de rapsode de hervulde wijnbeker aan. Na het vertellen van zijn verhaal, heeft hij altijd dorst. Hij kijkt naar de menigte en ziet een paar honderd handen op elkaar klappen. Een warm gevoel trekt door zijn lichaam. Hij geniet, zoals altijd, van het enthousiasme van de toehoorders. Dit gevoel alleen maakt voor hem het vertellen meer dan de moeite waard.