Dit was het winnende verhaal van de schrijfwedstrijd “Nostalgie in woord en beeld” van FOK! en de NCRV.
Met trillende hand leg ik de ansichtkaart op de salontafel, met het adres naar boven. Mijn ademhaling versnelt en ik voel mijn hart bonken in mijn keel. Met mijn mouw veeg ik het zweet van mijn voorhoofd. De traan die mijn oogkas verlaat, rolt over mijn wang naar beneden, om via mijn kin op mijn geruite overhemd te vallen. Zelfs na ruim 43 jaar valt de herinnering aan de negen jaren met Sara me zwaar. Van alle mensen die uit mijn leven zijn verdwenen, mis ik haar het meest.
Ik pak de bruine lijst met de vergeelde zwart-witfoto van de dressoirkast. Het meisje met het spleetje tussen haar voortanden lacht me zoals altijd toe. De fotograaf van toen had haar lach perfect vastgelegd. Zo was ze. Altijd vrolijk en de glimlach leek nooit van haar gezicht te verdwijnen. Ze was 12 op deze foto, die een paar maanden voor de zomer van 1964 is genomen. Ondanks het ontbreken van kleur op de foto, zie je hoe mooi haar blauwe ogen waren. Mijn herinnering kleurt haar wangen rood en de haarlokken, die langs haar gezicht naar beneden hangen, donkerblond.
Ik ben gaan zitten met de foto in mijn klamme handen. Een traan spat uiteen op de glasplaat van de fotolijst. Dolblij waren we, toen mijn… onze ouders het nieuws vertelden. Ze hadden genoeg spaargeld om ons voor het eerst in ons leven mee te nemen naar het buitenland. Zo gingen we in plaats van naar de camping in Bergen aan Zee naar een hotel in de bergen van Oostenrijk. Dat was dus de eerste keer dat we daarheen gingen, maar voor mij meteen de laatste. Ik heb nooit meer terug durven gaan.
Ik sla geen acht op de telefoon die mijn aandacht probeert te trekken. Het digitale gerinkel vloeit ook langzaam over in de koeienbellen van 1964. Sara en ik zaten op de achterbank van de blauwe Opel Kadett van onze ouders. We konden ons lachen niet inhouden, toen mijn vader moest remmen voor een kudde koeien die de weg overstak. Een koe bleef staan, met haar achterste naar ons gedraaid. Precies toen de auto tot stilstand was gekomen, begon ze een vlaai te bakken, zoals Sara het omschreef. Een grote klodder bruinigheid belandde op de motorkap. Mijn vader stapte uit en probeerde de beesten met een ‘kst!’ weg te jagen. Eentje keek om en loeide, maar ze verzetten geen poot. Pas toen de boer met zijn Duitse Herder de kudde naar de andere kant van de weg dreef, kwam er beweging in de koeien. De herder knikte vriendelijk naar mijn vader, maar trok een vies gezicht toen hij de bruine plakkaat op de motorkap zag. Terwijl hij de weg overstak, riep hij in het Duits naar mijn vader dat hij de auto wel eens mocht wassen. Sara grinnikte en stelde voor om bloemen te planten op de motorkap, bemest was hij al. Ook dat was typisch Sara. Ze had altijd al groene vingers gehad en hield thuis samen met onze moeder de achtertuin bij. Na die vakantie kreeg het onkruid echter de overhand in de tuin.
Ik loop naar de keuken en draai de kraan open. Terwijl mijn glas volstroomt, zie ik de badkamer van hotel Heidi weer voor me. Het was de derde dag van de vakantie. Het was nog lang warm die dag. Zoals voor ons toen gebruikelijk was, poetsten we tegelijk onze tanden. In haar ogen zag ik al dat ze iets van plan was. Ik draaide de kraan open om mijn glas te vullen, toen zij ineens twee vingers tegen de kraan drukte. Het water spoot in het rond, en ik werd zeiknat. Ik pakte mijn half gevulde glas en gooide de inhoud in Sara’s gezicht. Mijn moeder kwam de badkamer in gerend toen ze ons hoorde gillen en lachen. Toen ze vroeg wat we aan het doen waren, zette Sara haar vingers weer tegen de kraan. Zo goed als ze kon, richtte ze een waterstraal op mijn moeder. Het was een voltreffer, recht in haar gezicht. Moeder keek ons verbijsterd aan en we verwachtten een standje van haar. Maar in plaats daarvan begon ze hard te lachen en deed wat ik eerder al bij Sara deed, met het inmiddels weer gevulde glas.
Mijn handen steunen op het aanrecht. Mijn schouders schokken, als ik terugdenk aan de mooie momenten van die vakantie. Het kraanwater stroomt over de rand van mijn glas. Het geluid van het stromende water wordt luider. Sara gilde toen ik achter haar aanrende op het pad bij een riviertje in de buurt van Saalfelden. Met mijn uitgestrekte arm raakte ik haar schouder aan. “Jij bent hem!” Ik rende weg, en ging achter onze vader staan, met mijn handen op zijn heupen rustend. Toen Sara me probeerde te tikken, rende ik om mijn vader heen. Uiteindelijk kreeg ze me toch te pakken en het spel herhaalde zich.
De opnieuw rinkelende telefoon haalt me terug naar 2008. Ik veeg de tranen uit mijn ogen en loop naar het toestel. Als ik het nummer van de beller op het display zie, laat ik hem overgaan tot het bellen stopt. Sommige mensen wil ik nu even niet spreken, hoe lullig dat ook klinkt als het over je bejaarde moeder gaat. Het is een schat van een mens, en ze is altijd goed voor ons geweest, net als mijn vader. Maar haar stem zou de herinnering alleen maar moeilijker maken. De stem die, onbewust, uit bezorgdheid voorspelde wat komen ging.
Het was de vijfde dag van de vakantie. Het weer was goed en de hotelhouder adviseerde ons om naar de Gross Glockner te gaan. Hadden we maar nooit naar hem geluisterd. Het uizicht op de gletsjer was prachtig, dat moet worden gezegd, Mijn moeder heeft nog een foto van Sara en mij, waarop we met onze rug naar de ijsmassa staan. De bewondering is van onze gezichten af te lezen. Sara’s bewondering ging echter verder dan het prachtige landschap. Ze had een dag eerder kaarten gekocht. Vandaag is me pas duidelijk geworden waarom ze de kaart met Edelweiss, die ze zelf zo mooi vond, twee keer kocht. Ruim 40 jaar te laat bezorgd, ligt de kaart op tafel. “Hoi Tommy, mooi hè, die bloem! X Sara,” staat op de achterkant. Het handschrift herken ik uit duizenden, zelfs nu nog.
Een mooie bloem. Destijds zou ik het met haar eens zijn geweest. Toen wist ik echter niet hoezeer schoonheid en vergankelijkheid aan elkaar verwant zijn. Dat leerde ik pas bij de Gross Glockner. Sara’s aandacht werd getrokken door een Edelweiss op een wat hoger gelegen rotspunt. In haar enthousiasme stapte ze op een paar rotsen, zodat ze bij de bloem kon komen.
“Doe niet! Straks val je nog!” De waarschuwing van mijn moeder kwam veel te laat.
Met de Edelweiss in haar hand, draaide Sara zich om. De steen onder haar rechtervoet bewoog, waardoor ze haar evenwicht verloor. Ze greep nog om zich heen, maar vond geen houvast. Pas de volgende dag werd haar lichaam enkele honderden meters lager gevonden.
Ik zit op de bank en haal mijn betraande gezicht uit mijn handen. Ik pak de kaart en draai hem om. Ik zucht als ik de Edelweiss zie. Het is de laatste tastbare herinnering aan de tijd dat ik nog geen enig kind was.