Martin van Dam

Erythrofobia

Ik weet nog hoe Julia de eerste keer mijn kamer betrad. Ze droeg een lichtgroene broek en een fleurig shirt. Haar haar hing in een paardenstaart over haar rug. Eigenlijk was ze nog een kind met haar elf levensjaren. Maar ze straalde niet de vrolijkheid en onbezorgdheid van een kind uit. Ze had een angstige, droevige blik in haar blauwe ogen en haar gezichtsuitdrukking was serieuzer dan je van iemand van haar leeftijd mag verwachten. Toch verbaasde de aanblik van dit jonge meisje mij niet.

Haar medisch dossier was de laatste maanden behoorlijk gegroeid. Verschillende artsen hadden haar grondig onderzocht, maar konden geen oorzaak vaststellen voor haar gedrag. Het moest wel in haar hoofd zitten, zo oordeelden ze, dus gaven ze haar vader het advies dat ze misschien eens met iemand moest gaan praten. En dus kwam ze bij mij terecht.

Ik hield de deur voor haar open toen ze naar binnen liep en glimlachte. Ze knikte schuchter en stapte voorzichtig de kamer binnen. Schuw keek ze om zich heen, en ze verstarde even toen ze de rode sofa die tegenover mijn bureau stond, zag staan. Ik gebaarde met mijn arm dat ze wel mocht gaan zitten, maar wild schudde ze haar hoofd. ‘Niet daar.’, zei ze en ging demonstratief in kleermakerszit op de grond zitten. Midden in de kamer, met haar rug naar de sofa gekeerd. ‘Je houdt niet van sofa’s?’, vroeg ik haar. Zonder een woord te zeggen haalde ze haar schouders op. ‘Je weet waarom je hier bent, Julia?’ Ze knikte voorzichtig. ‘Ze denken dat ik gek ben.’ ‘En, ben je dat dan?’ Ze schudde wild haar hoofd. ‘Iedereen is gek, behalve ik.’

Ik pakte mijn notitieschrift en ging in kleermakerszit tegenover haar zitten. Toen ik het schrift opende, draaide ze haar hoofd weg. Onbedoeld keek ze naar mijn sofa en draaide haar hoofd terug, waardoor mijn schrift weer in haar blik gevangen raakte. Ik zag hoe ze begon te zweten en steeds wilder om zich heen begon te kijken. ‘Julia, gaat het met je?’ Terwijl de woorden over mijn tong rolden, verweet ik mezelf de domheid van die vraag. Als het ging dan had ze hier immers niet gezeten.

Ik twijfelde even, maar legde mijn handen op haar schouders, terwijl ik kalmerende woorden sprak. Ze haalde een paar keer diep adem en werd weer rustiger. Toen ik weer wilde gaan zitten en het schrift pakte schudde ze haar hoofd. ‘Niet schrijven.’ Ze draaide haar hoofd naar de deur. Ik stond op en legde het schrift weg. Toen ik me weer om wilde draaien viel mijn oog op haar dossier. Ik had het nog open liggen en zag hoe ik twee woorden had omcirkeld: ‘Moeder weggelopen.’.

‘Mis je je moeder?’, vroeg ik terwijl ik weer tegenover haar ging zitten. Ze keek me schichtig aan. ‘We praten over mij, niet over haar.’ ‘Maar ze is een belangrijk onderdeel van je leven, nietwaar?’ Julia schudde haar hoofd. ‘Nee. Kunnen we het over iets anders hebben?’ ‘Waarover wilde je het dan hebben?’ ‘Jij bent de praatdeskundige.’ ‘En ik wilde het graag over je moeder hebben.’ ‘Ik niet.’ Verontwaardigd keek ze me aan. ‘Ik wil je helpen, Julia.’ ‘Dat mag. Ben je goed in geschiedenis?’ Ik keek haar verbaasd aan. ‘Je wilt toch helpen? Dan maak je mijn huiswerk maar.’

Voor ik het wist was er een half uur verstreken en was de sessie voorbij. ‘Ik zie je morgen wel weer.’ ‘Nee. Aan jou heb ik toch niks. En ik maak mijn huiswerk ook wel zelf’, zei ze geïrriteerd toen ze mijn kamer verliet. Toen ze de deur achter zich dicht had getrokken, pakte ik mijn schrift en maakte alsnog aantekeningen. Al jaren gebruikte ik dezelfde schriften met de harde rode kaft. Bovenaan een lege bladzijde schreef ik haar initialen en de eerste drie cijfers van het dossiernummer. Ik bladerde door mijn aantekenen terwijl ik nadacht over de kennismaking met dit bijzondere meisje. Eigenlijk zijn al mijn patiënten op hun eigen manier bijzonder. De man met de dwangneurose bijvoorbeeld. Hij stond ’s ochtends een uur eerder op omdat hij al zijn onderbroeken twee keer aan en uit wilde trekken, om vervolgens zonder onderbroek naar zijn werk te gaan. Een ander was in een zware depressie beland omdat het warenhuis waar ze graag winkelde was afgebrand. Weer een ander dacht dat er marsmannetjes achter hem aanzaten elke keer dat hij een mobiele telefoon hoorde afgaan.

En zoals die mensen hun problemen hadden, zo had ook Julia haar eigen probleem. Aan de hand van de beschikbare informatie probeerde ik een diagnose te stellen, maar mijn conclusie reikte niet veel verder dan dat het weglopen van haar moeder een grote rol speelde.

De volgende dag kwam Julia niet opdagen voor onze afspraak. Het verbaasde me niet echt, maar toch speet het me dat ik me niet verder kon verdiepen in dit meisje. Ook de dagen die volgden zag ik Julia niet meer. Ik had het dossier voor mezelf al bijna afgesloten, toen een week na onze eerste ontmoeting haar vader ineens in mijn spreekkamer stond. Hij oogde een beetje nerveus, en de wallen onder zijn ogen verrieden dat hij al vele nachten slecht geslapen had. ‘Het spijt me dat ik zo kom binnenvallen, mevrouw, maar het gaat over mijn dochter.’ Zijn stem klonk onzeker. Ik knikte hem toe en nodigde hem uit om te gaan zitten. Hij hield zijn jas aan toen hij op de rode sofa plaatsnam. ‘Julia is vorige week bij u geweest. Het spijt me dat ze niet meer is teruggekomen, maar ze weigerde resoluut. ‘Sinds haar moeder is weggelopen, is ze veranderd.’

Ik knikte en haalde mijn aantekeningenschrift tevoorschijn. ‘Ze wordt midden in de nacht gillend wakker. Op een ochtend raakte ze in paniek en heeft, nadat ze haar digitale wekker kapot had gegooid, de gordijnen naar beneden getrokken en uit het raam gegooid.’ ‘Zaten er misschien speciale emoties aan die gordijnen?’ De man knikte. ‘Haar moeder had ze zelf voor haar gemaakt. Ze verdiende wel eens wat bij met haar naaimachine. Van een opdracht had ze een grote lap rode stof over. Julia was dolenthousiast over die kleur en smeekte haar moeder om er nieuwe gordijnen van te maken.’ ‘En zijn u nog andere vreemde dingen opgevallen aan Julia?’ De man knikte. ‘Ze heeft haar haar geblondeerd.’ Uit zijn zak haalde hij een foto van een meisje met rode haren dat ik vaag herkende als Julia. ‘Dit was Julia voor haar metamorfose. Wist u dat ze het haar van haar moeder heeft?’ Daarna zweeg hij enkele minuten en maakte aanstalten om weg te gaan. ‘Ik wil Julia graag helpen’ ‘Denkt u dat ze te helpen is?’ Ik glimlachte. ‘Ik zal mijn best doen.’

Hoewel ik er niet meer op rekende, stond Julia twee dagen later ineens voor de deur van mijn spreekkamer. ‘Ik ben hier om van het gezeur van mijn vader af te zijn.’ ‘Dat is een begin.’ Ze keek me schuchter aan, terwijl ze weer in kleermakerszit op de grond ging zitten. ‘Hoe voel je je vandaag, Julia?’ ‘Gaat wel. Ik ben geschorst op school.’ ‘Waarom?’ ‘Gewoon, daarom.’ ‘Zo gewoon is dat toch niet?’ ‘Het is ook niet normaal als een leraar mijn proefwerk vol kliedert met rode kruizen en loze opmerkingen. En als je daar dan wat van zegt…’ Ze balde haar vuist en keek kwaad. ‘Julia, ik wil dat je je ontspant. Sluit je ogen eens, en haal diep adem.’ In plaats van mijn woorden op te volgen, stond ze op. ‘Je begrijpt er helemaal niets van he! Het is gevaarlijk om mijn ogen dicht te doen als het licht is.’ ‘Waarom?’ Julia wilde weglopen. ‘Julia, weglopen helpt je niet verder. Waarom is het gevaarlijk om je ogen dicht te doen?’ Julia draaide zich om. ‘Omdat ik haar mijn naam dan weer hoor roepen.’ ‘Je moeder?’ Julia zweeg. ‘En zit ze alleen aan de binnenkant van je ogen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ze zit niet daar. Ze zit overal en komt me halen.’ Ik keek om me heen. ‘Heb je je moeder weer gesproken dan?’ ‘Ze wil dat ik bij haar kom wonen, maar ik wil hier blijven. Ik kan geen afscheid nemen. Dat wil ik niet.’ Ze ging weer op de grond zitten en begon te huilen. ‘Je kunt toch altijd terugkomen als het je niet bevalt bij haar?’ ‘Nee, als ik bij haar ben, dan laat ze me nooit meer gaan.’ ‘Dat weet je niet.’ ‘Dat is algemeen bekend.’

Er volgde een ongemakkelijke stilte tussen ons. ‘Zie je wel, jij kan me ook niet helpen.’ Ik keek op uit mijn gedachten en zag Julia al bij de deur staan. ‘Wacht even Julia.’ ‘Waarom? Ik ga mezelf wel helpen, en met haar mee. Dan ben ik van het gezeik af!’ Ik volgde haar richting de uitgang, en probeerde haar terug mijn spreekkamer in te praten, maar ze negeerde me volkomen.

Na deze ontmoeting bleef ik aan haar denken, ook toen ik thuis was. Herman had me al vaak gezegd dat ik mijn werk niet in mijn hoofd mee naar huis moest nemen. Maar dat was een moeilijke opgave voor mij. In het geval van Julia was die opgave zelfs onmogelijk. Ik lag al in bed toen Herman besloot ook te gaan slapen. Ik lag op mijn rug en had mijn ogen al dicht, toen hij het licht aan deed. Ik opende mijn ogen en keek op de wekker, waarop de rode cijfers aangaven dat het tien over elf was.

Er ging een rilling door mijn lichaam. Ik sloot mijn ogen weer en draaide mijn hoofd richting de lamp aan het plafond. Herman kroop naast me en deed het licht uit. Ik schoot overeind en deed het licht weer aan. ‘Ik denk dat ik een verband heb gevonden, Herman.’ ‘Mooi, nu nog een dokter om de wond te verbinden, en dan kunnen we slapen.’ Normaal gesproken had ik waarschijnlijk moeten lachen om deze gevatheid, maar nu was ik te druk bezig met Julia. ‘Rood.’ ‘Wat is rood?’ ‘Het verband natuurlijk!’ ‘Zie je wel dat je een dokter nodig hebt om het verband te vervangen?’ ‘Erythrofobia. Angst voor het rode, voor bloed.’ ‘Waar heb je het in godsnaam over?’ ‘Die patiënte, Julia. Ze mijdt alles wat rood is. ’

Zelden had ik me zo snel aangekleed als die avond. Het was rustig op de weg, en binnen een half uur had ik mijn praktijk bereikt. Ik spoedde me naar mijn spreekkamer en haalde mijn aantekeningen over Julia tevoorschijn. Toen ik de digitale cijfers van mijn wekker zag, herinnerde ik me wat Julia’s vader me had verteld. Ik kon me wel voor mijn kop slaan dat ik deze samenhang niet eerder had ontdekt. Julia’s angst voor mijn sofa en schrift, het weggooien van de gordijnen en het slopen van haar wekker. Alles hing samen met één kleur: rood. Julia’s woorden schoten weer door mijn hoofd toen ik met gesloten ogen naar de lamp aan het plafond staarde. Julia associeerde haar moeder met rood. ‘Ze zit overal en komt me halen.’ Opnieuw klonken haar woorden door mijn hoofd. Ze was bang voor rood, bang voor haar moeder. Het enige wat ik toen nog niet wist, was waarom. En daar was maar op één manier achter te komen.

Pas toen ik mijn vinger van de deurbel haalde, besefte ik op wat voor onchristelijk tijdstip ik voor de deur stond. Beschaamd verontschuldigde ik me toen de deur geopend werd. ‘Het spijt me dat ik u zo laat stoor.’ ‘Dat geeft niets. Ik kon toch de slaap niet vatten. Wilt u binnenkomen?’ Ik knikte en liep naar binnen. Herman zou me waarschijnlijk de huid vol schelden dat ik midden in de nacht bij een vreemde naar binnen stapte, maar iets zei me dat ik er dit keer goed aan deed. ‘Heeft u Julia ook meegenomen?’ Ik keek de man verbaasd aan. ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nadat ik haar heb afgezet bij uw praktijk heb ik haar niet meer gezien.’ Op dat moment bekroop me een angstig gevoel.

‘Mijnheer de Graaf…’ ‘Zegt u alstublieft Jaap.’ ‘Uw dochter is midden in de sessie weggegaan. Ik dacht dat ze naar huis zou gaan. Ik denk dat ik weet wat er met uw dochter aan de hand is. Ze is bang voor de kleur rood omdat ze die met haar moeder associeert. Heeft u enig idee waarom ze bang zou kunnen zijn voor haar moeder?’ Jaap schudde zijn hoofd. ‘Ze hadden een hele hechte band.’ ‘Mag ik haar kamer zien?’ Ik wist niet wat ik hoopte te vinden in de kamer van Julia, en ergens was het misschien ongepast om zo diep in het privé-leven van mijn patiënt te duiken, maar steeds meer dingen vielen op hun plek.

Haar kamer was rommelig. Voor de ramen hingen zwarte gordijnen, waardoor geen straaltje licht naar binnen kon schijnen. De dekens op haar bed lagen opengeslagen, en op haar nachtkastje lag een dagboek. Hoewel ik het enigszins ongepast vond, pakte ik het dagboek en sloeg het open. Instinctief bladerde ik naar de datum waarop haar moeder verdwenen was. Op de bijna lege pagina had ze een paar woorden gekrabbeld. ‘Ik heb haar op de trein gezet. Het is mijn schuld.’ ‘Heeft u iets gevonden?’ Ik knikte. ‘Als ik het goed begrijp heeft Julia haar moeder geholpen met weglopen. Ze heeft haar op de trein gezet.’ Jaap keek me vragend aan. Julia’s woorden galmden nog steeds na in mijn gedachten. ‘Ik denk dat ik weet waar we haar kunnen vinden.’

Het perron was verlaten toen ik het samen met Julia’s vader betrad. We liepen ieder een kant op en keken op alle banken en in de wachtkamers, maar van Julia was geen spoor te bekennen. Toen ik de bellen hoorde, tuurde ik in de richting van de spoorwegovergang. In de verte zag ik de lichten van de aanstormende trein naderen. Mijn hart bonkte in mijn keel toen vanuit het niets een meisje de spoorwegovergang opliep. Ze bleef midden op de overweg staan en draaide zich naar de trein. ‘Julia, niet doen!’ Ik sprong van het perron, en rende langs de rails richting de spoorwegovergang. De locomotief toeterde, en ik hoorde de remmen van de trein piepen. ‘Julia, ga daar weg!’

Als versuft keek ik naar de stilstaande trein. De rode lichten van de spoorbomen knipperden nog steeds. Er dwarrelde een velletje papier vlak voor mijn voeten op de grond. Ik raapte het op. Het was een krantenartikel: ‘Zelfmoord bij spoor. Politie tast in duister over identiteit dode vrouw.’ Ik dacht aan wat Julia die middag had gezegd: ‘Dan roept ze mijn naam weer.’ Nogmaals las ik de krantenkop en keek naar de rode knipperlichten. Rood. Weer die kleur. En toen drong de harde werkelijkheid tot me door. Julia’s schuldgevoel had een reden. En die reden moest wel verband houden met eenzelfde tafereel als wat zich voor mijn ogen had afgespeeld. Dit keer was ik het die tevergeefs haar naam riep. En uiteindelijk was Julia toch met haar moeder meegegaan.

Mobiele versie afsluiten