Heilige oorlog van de deurprofeten

In de schemering van de gloeilamp aan het plafond ziet Jan hoe de inspecteur plaats neemt op de stoel tegenover hem. Hij legt zijn benen gekruist op het vierkante tafeltje en drukt met zijn gewicht de houten stoel naar achteren. Uit de zak van zijn colbert pakt hij een pakje van Nelle. Terwijl hij de tabak tussen een vloeitje rolt, kijkt hij Jan aan. ‘Zo, daar zitten we dan.’ Jan zwijgt. De inspecteur pakt een aansteker en houdt de vlam bij de shag in zijn mond.

‘Nou, vertel eens. Wat is er allemaal gebeurd? Wat weet je van die aanslag?’ Een wolk rook verlaat de mond van de inspecteur. Met een afkeurende blik wuift Jan de rook weg.
‘Je hebt er toch geen bezwaar tegen dat ik rook?’
‘Eigenlijk wel. Ook ik heb recht op een rookvrije werkplek.’
‘Dat is een goede! Een informant die werknemersrechten claimt. Je vergeet alleen één ding, vriend. Jouw vrijheid hangt af van wat je mij gaat vertellen.’
‘Dan zou ik eerst dat stinkding uit je mond halen. Eerder vertel ik niets.’
‘Dat noemen wij obstructie van de rechtsgang. Ik maak hier de dienst uit, niet jij!’
‘Dat waag ik te betwijfelen. Zonder mijn verklaring hebben jullie helemaal niets. Ja, dan hebben jullie een man die voor jullie een gevaarlijk spel heeft gespeeld, om zijn eigen toekomst te redden. En dat voor een sixpack Heineken! Maar ondertussen lopen echt gevaarlijke mensen vrij rond. Ik vraag me af of je meerdere dat kan waarderen. Het is dus je peuk of je carrière die uit gaat.’

De inspecteur gooit zijn brandende rookwaar op de grond. Hij haalt zijn voeten van de tafel en trapt de smeulende shag uit. Hij trekt zijn colbert recht en leunt met zijn armen naar voren op de tafel. ‘Laat één ding duidelijk zijn. Ik heb geen zin in spelletjes. Dus kom op. Wat weet jij van die aanslag?’
‘Het waren amateurs. Alleen hun leider leek nog een beetje verstand te hebben.’ Jan glimlacht.
‘Ik wil namen, en ik wil ze nu!’
‘Rustig. Ik begin bij het begin. Dan krijg je het meest complete verhaal.’
Uit de binnenzak van zijn colbert pakt de inspecteur een notitieboekje en een potlood.

‘Ik werd in de organisatie geïntroduceerd door Peter. Zijn achternaam ken ik niet. Hij stond folders van de organisatie uit te delen op de Grote Markt. Eerst dacht ik dat hij foldertjes aan het uitdelen was voor die nieuwe lampenwinkel in de stad, La Lumière. Ik zocht nog een lamp voor mijn nachtkastje, dus vroeg naar de collectie. Ik vertelde hem hoe mijn vorige lamp gesneuveld was. Ik was in de aanwezigheid van Minke. Het ging er best ruig aan toe en in een ongecontroleerde beweging sloeg ik de lamp van het nachtkastje. Mocht u haar bevestiging hiervan willen hebben, dan kan ik u haar 0906-nummer wel geven.’

‘Je dwaalt af. Hoe werd je geïntroduceerd?’

‘Peter vertelde me hoe de wereld zou vergaan. Vervolgens nodigde hij me uit voor een bijeenkomst van de organisatie waar hij lid van was. Ik zag dat wel zitten. Zo’n bijeenkomst van science fiction liefhebbers. Alleen leken mijn mede-enthousiastelingen het fiction gedeelte niet helemaal te begrijpen. Toen ik weer buiten stond, ben ik naar huis gelopen. Bij de Gall & Gall op de Zijlweg ging ik bier halen. Ik was alleen nog zo bezig met die kneuzenkermis, dat ik helemaal vergat te betalen. Voor ik het wist zat ik op het bureau. Je collega kwam naar me toe en vertelde me dat ze Peter al een tijdje schaduwden. En toen kon ik een deal maken. Zij wilden informatie, en mijn vermeende diefstal zou nooit hebben plaatsgevonden.’

De inspecteur slaat met zijn vuist op tafel. Hij staat op en terwijl hij zich omdraait wrijft hij met zijn andere hand over zijn pols en bijt op zijn tanden. Hij loopt naar Jan toe en brengt zijn mond naar diens oor. ‘Ik heb niet de hele dag de tijd. Ik wil weten wat je weet over die aanslag. En ik zou maar opschieten als ik jou was. Mijn dienst zit er over een half uur op, en als ik niet de informatie heb die ik wil, dan slaap je in een hokje van twee bij twee. Begrepen!’ Hij gaat weer tegenover Jan zitten.

‘Best ironisch, eigenlijk, als je je bedenkt dat jij de meeste tijd verspilt met je onderbrekingen. Maar goed, waar was ik? O ja. Verbouwereerd stemde ik in met het voorstel van die andere smeris. En voor ik het wist, belde Peter me op. Ze hadden wat handen nodig om te helpen. Ik dacht dat ze wilden gaan flyeren. Dus spraken we af op het Stationsplein. Al snel zag ik Peter wenken. Ik begroette hem, en ineens werd ik van achteren vastgepakt en geblinddoekt. Ze duwden me een auto in en met gierende banden scheurden we weg. Ik weet niet hoe lang we gereden hebben, maar toen we gestopt waren, werd ik de auto uit getrokken. Ik hoorde een zware deur achter me dichtslaan en toen haalden ze de blinddoek van mijn hoofd.’

‘Waar was dat?’
‘Geen idee. Ik was geblinddoekt toen we ernaartoe reden.’
‘Er moet je toch wel iets zijn opgevallen onderweg?’
‘Nu je het zegt, ik kreeg jeuk aan mijn zak, maar ik mocht niet krabben.’
‘Geen geintjes, verdomme! Denk na. Wat heb je gezien toen je binnen was?’
‘Ik werd naar een klein zaaltje geleid. Er stonden iets van 15 stoelen en voorin stond een houten kist met een microfoonstandaard ervoor. In een muur zat hoog een klein raam. Ik zag nog net een deel van een uithangbord. Iets met ‘arw’ erin. En ik hoorde met enige regelmaat treinen voorbij denderen.’
‘Kijk, nu komt er ook nog eens wat nuttigs uit die mond van je.’ De inspecteur kijkt op zijn horloge. ‘Je hebt nog twintig minuten voor de rest.’

‘Na een minuut of vijf. Of misschien waren het er wel tien. Of vijftien. Nee, het waren er tien. Of toch niet? In ieder geval, hun leider, de enige die nog een beetje zijn hersens gebruikte, beklom die kist en hield een toespraak.’
‘Wat zei hij?’
‘Hij verkondigde een hoop bullshit. Maar toen pas realiseerde ik me echt bij wat voor uitschot ik terecht was gekomen.’
‘Zei hij nog iets over de aanslag?’
‘Hij zei een hoop. En eigenlijk hield alles wel verband met die aanslag. Het werd me in ieder geval duidelijk wat de aanleiding is geweest.’
‘Ik ben benieuwd.’
‘En ik ben dorstig.’

De inspecteur kijkt hem zwijgend aan. Hij staat op en verlaat het vertrek. Jan hoort hoe de sleutel in het slot van de deur wordt omgedraaid. Hij staat op en loopt rond. Hij kijkt op zijn horloge en knikt tevreden. ‘Nog even volhouden. En dan is alles voorbij.’ Hij hoort de sleutel weer in het slot en gaat zitten. De inspecteur zet een plastic beker met water voor hem op tafel neer.
‘Ik hoopte eigenlijk op een cappuccino.’
‘Dan denk je die er maar bij. We gaan verder. Je vertelde over hun leider?’

‘Dat klopt. Een rare man. Zijn naam was Bernard en hij was doctorandus in het een of ander. Maar zeker niet dom. Hij droeg een donkergrijze pantalon en een bordeauxrode gebreide trui. Op zijn neus zat een Harry Potter-bril en eigenlijk is hij kaal. Dat kon je zien omdat de voorste rand van zijn toupet los begon te laten. Hij keek even de zaal rond. Vervolgens klapte hij in zijn handen. Toen het geroezemoes was opgehouden, begon hij te spreken:

‘Geachte aanwezigen, het is zover. Na jaren van vernederingen zullen wij hard terugslaan. Niemand heeft ons serieus genomen de laatste jaren. Nee, we kregen niet het respect dat we verdienen. Niemand realiseert zich dat wij met gevaar voor eigen ledematen de mensheid proberen te helpen. Denk aan de slachtoffers van de deurterreur die wij dagelijks moeten doorstaan.

Ik noem een Jonas, die twee maanden nodig had om te herstellen van de longontsteking die hij opliep toen een stel minderjarigen het leuk vond om hem midden in februari, het vroor 4 graden, te bekogelen met waterbalonnen. En hij belde pas voor de derde keer aan!
Of wat dacht u van Judas, die al zeven maanden met krukken loopt, omdat zijn voet werd verbrijzeld tussen kloosterdeuren. Ja, u hoort het goed. Tussen kloosterdeuren! Zo lief zijn die Norbertijnen van Heeswijk dus niet!

Slechts twee voorbeelden schetste ik u. En ik kan er nog meer noemen. Maar niet alleen fysiek, ook verbaal hebben wij de afgelopen decennia heel wat moeten doorstaan. We zijn uitgemaakt voor fantasten, voor godslasteraars en voor weet ik veel wat nog meer. We waarschuwen ze voor de dreigende apocalyps en het enige wat we ervoor terugkrijgen is spot. We worden, om het netjes te zeggen, voor fallus gezet!

Laatst nog sprak ik een jongeman aan bij station Heemstede-Aerdenhout. Ik wilde hem een exemplaar van ‘het licht’ overhandigen en vertelde de waarheid. Dat de wereld zoals hij hem kent na 9 november 2006 nooit meer hetzelfde zal zijn. Weten jullie wat hij zei? Hij vertelde me doodleuk dat die datum hem wel goed uitkwam. Dan was hij namelijk net bij de kapper geweest en hoefde hij zijn tentamen op 10 november niet meer te maken. Toen hij wegliep, notabene zonder ‘het licht’, knapte er iets diep van binnen bij me. Toen wist ik dat we actie moeten ondernemen. En vandaag zal mijn voorspelling aan die jongeman uitkomen. Na vandaag zal de wereld niet meer hetzelfde zijn. Het is tijd voor een nieuwe heilige oorlog. Wij zullen de maatschappij voor eens en voor altijd de voet dwars zetten. En jullie zijn de uitverkorenen om dat met mij te doen. Niet voor niets heb ik jullie vorige week gevraagd om voorbereidingen te treffen.’

Iedereen applaudisseerde, dus deed ik maar vrolijk mee. En daarna. Tja, toen werd het plan uit de doeken gedaan.’ Jan zucht en neemt een slok water. Hij kijkt toe hoe de inspecteur driftig aantekeningen maakt in zijn notitieboekje. Hij kijkt op zijn horloge.
‘Wacht je ergens op?’
‘Ik keek alleen even hoe lang ik nog heb. Maar mijn tijd is al een kwartier geleden verstreken, geloof ik. Dus zullen we morgen verder gaan? Ik moet mijn goudvis nog voeren.’
‘Nee. We gaan door. Je hebt wat extra tijd verdiend. Gebruik het nuttig.’

Zuchtend vervolgt Jan zijn verhaal. ‘Die vent noemde wat namen op en vroeg of ze hun opdracht succesvol hadden uitgevoerd. ‘Matthias, heb je een tijdstip kunnen bepalen?’ Een veertiger, gekleed in een lange regenjas stond op. Hij had een kale plek op zijn hoofd, precies in het midden. Ik dacht dat hij die regenjas zou opentrekken, als een soort heilige potloodventer, maar in plaats daarvan knikte hij enthousiast. ‘Om vijf over vijf is de beste tijd..’
De hotemetoot op zijn kistje gebaarde dat hij kon gaan zitten. ‘Lucas, heb je de materialen?’
Een slungelige jongen, ik schat dat hij niet ouder zal zijn geweest dan een jaar of twintig, stond op en grinnikte. ‘Ja man, ik heb echt vette shit.’
‘En Herman, heb je een vermomming kunnen regelen?’
‘Jazeker,’ antwoordde een fors gebouwde kerel die qua gezicht wel iets weg had van een stier, ‘alles is geregeld.’
Sint Bernard knikte nog uitbunder dan eerst. ‘Heren, profeten van het ware woord, woensdag is het zover. We zullen vroeg moeten beginnen om alles op tijd gereed te hebben.’
Toen hief hij zijn handen omhoog en richtte zijn blik naar het plafond. Hij brabbelde wat onverstaanbaars. Ik keek nog met hem mee, maar zoveel bijzonders was er niet te zien aan het plafond.’

De inspecteur draait zijn aansteker tussen duim en wijsvinger. ‘En toen gingen jullie naar de locatie?’
Jan pakt de beker water en zet hem tergend langzaam aan zijn lippen. ‘Kom op, je was zo lekker op dreef. Wat gebeurde er toen?’
‘We verlieten het gebouw.’
‘Werd je weer geblinddoekt?’
‘Nee.’
‘Wat zag je buiten?’
‘Aan de overkant van de straat stond een werkplaats van de NS en naast het pand waar we stonden was een Carwash.’
De inspecteur kijkt hem ontdaan aan. ‘En net wist je nog niet waar je was!’ Zijn vuist belandt met een dreun op tafel. De beker water valt om en het vocht lekt op Jan’s broek.
‘Verdomme! Nu is mijn kruis nat.’
‘Waarom zei je dat net niet, waar je was?’
‘Omdat ik dat op dat moment in het verhaal nog niet wist.’
De inspecteur staat op. ‘Ik weet waar dat gebouw is. Ik ben zo terug.’
‘Neem meteen even een nieuwe beker water mee. En een handdoek!’

In Jan’s gevoel duurt het een eeuwigheid voordat de inspecteur terug is.
‘Je bent de handdoek en mijn water vergeten.’
De inspecteur kijkt Jan nors aan. ‘Geen geintjes. Ik wil de rest horen. Nu.’

‘We stapten met zijn allen in drie Volkswagen bussen. Die Bernard kroop zelf achter het stuur van de bus waar ik in zat.
‘Vanmiddag zal heel Haarlem het licht zien!’ brulde hij door de bus.
Wij beantwoordden dat met een paar amens.’

‘Jij ook?’
‘Natuurlijk. Ik moest wel meedoen, anders dan hadden ze me door.’
‘Uiteraard. Ga verder.’

‘Hij parkeerde de wagen aan het Spaarne. Daarna liepen we naar de Bavokerk op de Grote Markt. Herman ging ons voor naar binnen en meldde zich bij een van de aanwezigen. Zoals je wel weet, wordt de kerk op dit moment opgeknapt. Wij waren aangemeld als schilders. Toen de leider van de bende dat ontdekte, ging hij behoorlijk uit zijn verschoning.
‘Jij godslasteraar,’ begon hij, ‘hoe kun je dat doen? Ons laten werken in het huis van een vreemde God. Je maakt ons te schande tegenover onze heilige.’
Herman had zijn weerwoord klaar. ‘Maar baas, dit is de enige dekmantel om niet op te vallen.’
‘Als je ook maar een greintje intellect had gehad, was je wel met wat beters gekomen. Maar, en moge onze God mij deze woorden vergeven, er is geen weg terug. Dus we zullen wel moeten.’
Ondertussen waren Lucas, Peter en nog een stel mannen bezig met dozen naar binnen halen. Ik keek toe. Totdat Bernard naar me toe kwam en me aan het werk zette.
‘Jij bent het laatste lam in onze kudde?’
Ik knikte en kon met de grootste moeite mijn gezicht strak in de plooi houden.
‘Ik heb een bijzondere taak voor jou. Jij gaat biechten. We moeten de priester immers ook bezig houden.’
Ik schrok. Biechten is nou eenmaal niet echt mijn ding. Maar goed, ik dacht weer even aan het norse gezicht van je collega en die flesjes bier die me naar buiten waren gevolgd.’

‘Ik snap iets niet, Jan. Waren er geen andere mensen?’
‘Jawel, die ene man bij wie Herman zich meldde. Dat was de opzichter. Het schilderbedrijf dat hij had ingehuurd had die middag een personeelsuitje, maar ook een achterstand in het werk. Herman kwam daarachter en heeft voorgesteld dat wij een middag het werk zouden overnemen. Die opzichter ging na een half uur of zo weg. Toen was er alleen nog een priester, die de boel in de gaten hield.’
‘En die jij moest afleiden.’
‘Precies.’
De inspecteur kijkt zuchtend op zijn horloge. ‘Mijn vrouw zal weer blij zijn dat ze alleen mag eten.’
‘We kunnen ook morgen verdergaan…’
‘Nee. Nu zit alles nog vers in je geheugen. Ga door. Maar schiet wel een beetje op.’

‘Ik liep naar de priester toe en zei dat ik me niet zo prettig voelde om in het huis van God te werken, omdat ik onze lieve Heer de laatste jaren zo verwaarloosd had. Ik vroeg of ik mocht biechten. Daardoor zou ik me zeker beter voelen. De man knikte en ik volgde hem. Ze hadden nog zo’n ouderwetse biechtstoel staan. Dus hij ging door het ene deurtje, en ik door het andere. Door een houten raster zag ik hoe hij een kruis sloeg. Het duurde even voordat hij vroeg wat ik te biechten had.
‘Vader, ik heb gezondigd,’ begon ik. ‘De laatste 10 jaar heb ik geen kerk meer van binnen gezien. Ik heb gevloekt. De naam van God oneervol gebruikt. Ik heb…”

De inspecteur onderbreekt hem. ‘Ja ja, je hebt gebiecht. Wat waren de anderen aan het doen toen jij de priester bezighield?’

‘Geen idee. Ik kon ook niets zien van wat er in de kerk zelf gebeurde vanuit de biechtstoel. Maar toen ik er uit kwam, in mijn gevoel duurde het een eeuwigheid, sloeg de kerkklok vijf keer. De priester knikte naar de zogenaamde schilders, sloeg een kruis en zei:’God zij met u.’ Vervolgens verdween hij door een zijdeur.’

‘Vijf uur. Dus het moment van de waarheid naderde.’ De inspecteur heeft zijn handen ineengeslagen en zijn ellebogen rusten op de tafel.

‘Ja. Ik begon me er best ongemakkelijk bij te voelen. Bernard knikte instemmend naar me en zei dat we op tijd klaar waren. Lucas viel hem nog in de rede. ‘Het zal een spectaculair vuurwerk worden, precies zoals u heeft verzocht.’
Bernard gebaarde iedereen om te gaan zitten. Zelf bleef hij staan en begon een korte speech. De akoestiek van de kerk gebruikte hij als microfoon.
‘Heren, het moment is daar. Een nieuwe heilige oorlog zal ontketend worden. Broeders in het hele land zullen ons offer een vervolg geven. De wereld zal weten dat de aanhangers van Jehova niet langer met zich laten sollen. En al het bloed dat hier zal vloeien, zal niet voor niets zijn.’
Toen hield hij een minuut of zo zijn mond. Hij keek de kerk door en schudde zijn hoofd. ‘Matthias, waar zijn de mensen?!’
Matthias haalde zijn schouders op.
‘Je hebt de kerk weken lang in de gaten gehouden om te kijken wanneer de meeste mensen aanwezig zouden zijn, toch?’
‘Ja. En dat moment is nu. Er gaat bijna niemand meer naar de kerk tegenwoordig. Nu wij hier met zijn allen zijn… zo vol is het anders nooit.’
‘Idioot!’ Onrustig keek hij op zijn horloge. ‘Vier en een halve minuut over vijf. Lucas, kun je het nog stoppen?’
Lucas schudde zijn hoofd.
‘Mogen onze zielen niet voor niets onze aardse omhulsels verlaten dan.’
Ik begon hem toch wel te knijpen, en was stilletjes richting de uitgang geslopen. En toen hoorde ik ineens overal fluittonen vandaan komen. Knallen. Licht. Bernard die boven het lawaai uit schreeuwde dat hij vuurwerk figuurlijk had bedoeld. Ik zag mensen op de grond duiken. Ik moest zelf ook bukken. De laatste meters naar de deur waren mij te gevaarlijk.’

De inspecteur knikt tevreden. ‘De rest kan ik wel afmaken voor je, denk ik. Het knallen stopte en wij vonden het veilig om naar binnen te gaan. Negen gewonden en twee doden werden met ambulances afgevoerd. De overige vijf gingen met ons mee. Tja, en daar zit je nu dan. In een verhoorkamertje, hopend dat ik je verhaal goed genoeg vind om je naar huis te sturen.’

‘Zo ongeveer ja.’ Jan wil opstaan.
‘Heb ik gezegd dat dat mocht?’
‘Ja. Ik mocht niet weg voor je mijn verhaal had gehoord. En aangezien je het hebt gehoord…’
De inspecteur staat op. ‘Je hebt geluk dat ik een man van mijn woord ben. Je kunt gaan. Maar houd je beschikbaar voor verder verhoor. En morgen zie ik je hier weer, om 10 uur. Zo niet, dan halen we je op. Maar dan als verdachte.’
Jan knikt. ‘Mag elf uur ook, dan kan ik uitslapen…’
‘Tien uur. Geen minuut later!’

Als Jan buiten loopt, pakt hij zijn mobiele telefoon uit zijn jas. Blindelings toetst hij een nummer in. ‘Ja, ze geloofden me. Het is tijd voor fase twee. De kathedraal. En dit keer het vuurwerk dat onze man van de aanslag op de kerk eigenlijk had willen zien.’

Plaats een reactie