Hij stopt als hij de stem hoort die hem hierheen heeft gelokt. In de lichtbundel ziet hij het gezicht van zijn grootvader, die hem olijk aankijkt.
“Wat is er aan de hand?”
“Ga zitten jongen,” antwoordt zijn opa.
“Ik wil terug naar mijn bed. Waarom heeft u me hierheen laten komen?”
“Ga nou zitten.”
“Kom op, opa, dan breng ik u naar huis.”
Patrick steekt zijn hand uit naar zijn opa, die hem dankbaar vastpakt. Maar in plaats van zichzelf op te trekken, trekt hij zijn kleinzoon naar beneden. Patrick zakt door zijn knieën en weet met zijn handen zijn val te breken. Terwijl hij zijn arm uitstrekt om de zaklantaarn te pakken, grijpt zijn opa zijn schouder en dwingt hem om zich om te draaien en te gaan zitten.
“Wist je dat ik je oma hier heb ontmoet? Precies op deze plaats.”
“En dat kon u me niet overdag vertellen?”
“Ik ontmoette haar ’s nachts, vandaag exact 50 jaar geleden. Of eigenlijk ontmoette ze mij.”
Patrick zucht. “En waarom ben ik hier?”
“Kijk eens voor je. Wat zie je?”
Patrick haalt zijn schouders op. “De reflectie van de maan op het water?”
“Kijk hoger, jongen.” De oude man wijst naar de lucht.
“Ik zie sterren.” Met zijn arm tast Patrick achter zich tot hij de zaklantaarn heeft gevonden. Hij doet hem aan en verlicht het gezicht van zijn grootvader. Patrick herkent de blik, gevuld met herinneringen aan lang geleden.
“Dat is een begin, jongen. Maar wat zie je tussen de sterren?”
“Uhm, een donkere ruimte?”
Zijn opa schudt zijn hoofd en pakt iets uit de plastic tas die naast hem ligt.
“Hier, dit is voor jou.”
Patrick pakt het schrift met de harde kaft aan. Hij slaat het open en in het licht van zijn zaklamp herkent hij het handschrift van zijn opa.
‘Net toen de regen ophield te vallen, kwam ze aanrijden op haar fiets,’ was een van de zinnen, direct gevolgd door : ‘In een tijd, lang geleden, leefde een boer, genaamd Isaac.’
“Weet je wat dat zijn in dat schrift?”
“Het lijken me verhalen zonder einde. Waarom heeft u ze niet afgemaakt?”
“Omdat het mijn verhalen niet zijn.”
“Maar ik herken uw handschrift.”
“Dat ik de verhalen heb opgeschreven, maakt ze nog niet meteen tot de mijne.”
“Van wie zijn die verhalen dan?” Patrick klapt het schrift dicht.
“Toen jij klein was, Patrick, toen was je gefascineerd door de sterren. Je wilde astronaut worden en al die sterren van dichtbij gaan bekijken.”
“Ik was zes. Dan heb je van dat soort belachelijke dromen.”
“Je was een kind. En niets zit zo vol waarheden als de dromen van een kind.”
“Dromen zijn fantasie, en bij kinderen helemaal.”
De oude man zucht. “Kinderen zien de dingen zoals ze zijn. Maar zodra we ouder worden, verleren we dat.”
“En als we bejaard zijn, dan komt die fantasie terug?”
“Die bitterheid siert je niet, Patrick. Maar ik begrijp het wel. Ooit was ik ook zo.”
“Ik ben niet verbitterd, ik ben realistisch.”
“En daarom lukt het niet met die schrijverscarrière van je.”
“Pardon?” Patrick kijkt verontwaardigd opzij.
“Hoeveel verhalen van je zijn er inmiddels afgewezen?”
“Zes manuscripten.”
“En hoeveel zijn er uitgegeven?”
“Nog geen. Maar ik zie nu ook wel wat er mis is met die zes manuscripten.”
“Je hebt het talent om een groot schrijver te worden, maar alleen leuk kunnen schrijven is niet genoeg. Wat zijn verhalen volgens jou?”
“Een verzameling woorden waarmee je een geschiedenis die je hebt bedacht kunt vertellen.”
De oude man staat hoofdschuddend op en loopt richting zee. Vlak voor het zwin dat de terugtrekkende branding heeft achtergelaten op het strand, blijft hij staan. Patrick loopt naar hem toe.
“Kom opa, dan breng ik u naar huis. Het is midden in de nacht.”
Patrick pakt zijn opa’s arm vast, maar de oude man schudt hem van zich af.
“Nacht is de beste tijd om hier te zijn. Verhalen, jongen, zijn de ziel van onze dromen. Een echte schrijver kent zijn dromen en kan tot in hun ziel kijken. Daar vind je jouw verhalen. Nou, kijk nog eens omhoog, wat zie je echt?”
“Sterren. Volgens mij is dat daar de Grote Beer.”
Zijn grootvader schudt glimlachend zijn hoofd. “En tussen de sterren?”
“Dat vroeg je daarstraks ook al. Kom op, dan gaan we naar huis. Morgen kom ik langs en dan kun je me alles vertellen over je verhalen.”
“Soms zien we de verhalen van andere mensen of zien we het verhaal dat bij ons hoort niet volledig. Die verhalen verdwijnen op een grote hoop en raken in de vergetelheid. Daar, tussen die sterren, jongen. Dat is de vergetelheid. Daar vind je de verhalen die niemand kon vertellen. Ze zijn de persoon waar ze aan toebehoren kwijt. Verloren verhalen, zwevend in een oneindige lege ruimte. Maar alleen als je goed kijkt, kun je ze herkennen in dat doolhof tussen de sterren en planeten.
“U bent uw fantasie in ieder geval nog niet verloren,” zegt Patrick en hij legt zijn hand op de schouder van zijn grootvader.
“Het was 1964 en net zo’n prachtige nacht als nu,” zegt de oude man na een korte stilte, “Ik was 24 en kon de slaap niet vatten. Diep van binnen woedde een onrust die ik niet kon plaatsen. Toen ben ik hierheen gegaan. ’s Nachts is het hier zo mooi. Die serene stilte, af en toe onderbroken door het geluid van de golven, en de sterrenhemel boven zee. Daarvan kom ik tot rust. Normaal gesproken kwam je hier niemand tegen, maar die nacht hoorde ik stemmen. Eerst was ik een beetje verontwaardigd dat ze de stilte verstoorden, maar toen ik de vlammen van hun kampvuur zag dansen op haar gezicht, was dat gevoel meteen verdwenen. Ik herinner me het lichtgrijze visnet dat naast je oma lag. Het werd gebruikt door haar vader en haar broer. Vanuit het donker kon ik haar ongezien bewonderen. Toen de mannen met hun net de zee weer in liepen, liep zij rond over het strand. Zo vond ze mij, mijn liefste Elisa, die tijdens onze jaren samen zou zeggen dat onze ontmoeting in de sterren geschreven stond. Op haar sterfbed fluisterde ze in mijn oor dat als ik haar zocht, ik haar kon vinden tussen de sterren.”
Patrick slikt. “Bent u daarom hierheen gegaan vannacht?”
“Na acht jaar went een leven zonder haar nog steeds niet. Op het jubileum van onze ontmoeting gingen we altijd terug naar deze plek. Ieder jaar, zelfs als het regende of stormde. En dat blijf ik doen tot ik bij haar ben tussen de sterren. Weet je, jongen, de afgelopen acht jaar is er geen jaar geweest waarin deze nacht zonder sterren voorbij ging. Als er al wolken waren, dan waren die weg op het tijdstip van ons jubileum. En dan kijk ik omhoog en zie ik in de lichtpuntjes van honderden sterren haar gezicht hoog boven me.”
“En heeft u haar vannacht ook al gezien?”
“Natuurlijk. En toen fluisterde de wind met haar stem jouw naam en heb ik je gebeld.”
“Ik denk dat ze vond dat het bedtijd voor u was, opa.” Patrick trekt aan de arm van zijn grootvader, die geen krimp geeft.
“Dankzij je oma heb ik geleerd om de verhalen tussen de sterren te herkennen. Zij wees naar de lucht en noemde vormen op tussen de lichtpuntjes. Net zoals je figuren kunt zien in de wolken die overdrijven, vormen de sterren afbeeldingen, je moet alleen de juiste puntjes met elkaar verbinden. Dat begon al die nacht dat we elkaar leerden kennen.”
“Opa, ik hoor heel graag de verhalen over oma, maar ik wil ook graag weer naar bed. Wat is de bedoeling hiervan?”
“Jouw generatie is zo gehaast, Patrick. Vroeger namen we de tijd voor elkaar, ongeacht het tijdstip. Daardoor mis je een hoop mooie dingen, jongen. Als je niet de tijd neemt om om je heen te kijken, zie je ook niets. Op een nacht als deze kan zomaar je droomvrouw hier voor je neus staan, maar doordat je te gehaast bent, zie je haar niet.”
“We gaan hier zeker nog niet weg?” zucht Patrick.
De oude man schudt zijn hoofd. “Als we nu weggaan, zou ons verhaal niet af zijn, jongen.”
Patrick sluit zijn ogen en haalt diep adem. In gedachten hoort hij de stem van zijn oma. Hij herinnert zich hoe hij naast haar ziekbed zat en haar hand vasthield. Door de pijn die overal in haar lichaam zat heen, keek ze hem liefdevol aan.
“Jongen,” klonk haar stem die door ouderdom en ziekte was gaan kraken, “als ik er straks niet meer ben… Let je een beetje op opa?”
Patrick knikte.
“Soms zul je denken dat hij een oude dwaas is. Maar dat is hij niet. Het is makkelijk om dwaasheid met wijsheid te verwarren.”
Patrick glimlachte.
“Weet je nog dat ik je regelmatig koppig noemde?”
“Maar dat ben ik soms toch ook, oma.”
“Dat zit in de familie. Je opa en je vader hebben dat ook. Toen je vader in zijn puberteit zat, was de spanning tussen hen af en toe te snijden. Ik weet nog dat je vader thuis kwam met een rapport waarop hij een onvoldoende voor vlijt had. Je opa werd boos en eiste verbetering, want anders zwaaide er wat. Je vader werd daar weer boos over en ze hebben drie dagen niet tegen elkaar gesproken, omdat geen van beiden de eerste wilde zijn die excuses aanbood.”
“En hoe is dat toen opgelost?”
Patrick zag een flauwe glimlach op het gezicht van zijn oma verschijnen.
“Ik heb ze bij elkaar gezet en gezegd dat als ze bleven vasthouden aan hun principes en ze het niet zouden uitpraten, ze hun eigen eten mochten koken en hun eigen kleren mochten wassen. Toen ik vervolgens vertelde dat ze dan ook zelf moesten strijken, was het snel afgelopen met dat zwijgen van ze.”
“Zie je ze, jongen?” De stem van zijn opa haalt Patrick uit zijn gedachten.
“Zie ik wat?”
“De verhalen natuurlijk. In het begin deed ik ook mijn ogen dicht om ze te kunnen zien, maar tegenwoordig zie ik ze met mijn ogen open. En dan schrijf ik ze op.”
“Ik zag geen verhaal. Ik dacht aan een gesprek dat ik met oma had toen ze zo ziek was.”
“Herinneringen zijn waargebeurde verhalen.”
“Ze vertelde me die dag hoe koppig papa en u konden zijn. Dat ze een keer heeft gedreigd om het huishouden niet meer te doen totdat jullie weer met elkaar zouden praten.”
Zijn opa glimlacht. “Dat verhaal zou je nou moeten opschrijven. Als ik er straks niet meer ben, verweest het en eindigt het ook in de vergetelheid.”
“Maar het is toch niet mijn verhaal?”
“Je hebt dus toch een beetje opgelet. Jouw verhaal is echter niet altijd het verhaal waarin je de hoofdrol speelt. Het is het verhaal dat jij moet vertellen. Het is alleen moeilijk om die verhalen te vinden tussen de miljoenen andere verhalen. Daarom zijn de verhalen in het schrift dat ik je gaf ook niet af. En zo heb ik nog tientallen schriften op zolder liggen.”
“Opa, wat wilt u nou van me?” vraagt Patrick op een wanhopige toon.
De oude man sluit zijn ogen en inhaleert de zeelucht tot diep in zijn longen. Met zijn hand strijkt hij langs zijn gezicht, terwijl zijn duim en wijsvinger tranen uit zijn ooghoeken plukken.
“Ik herken mezelf in jouw koppigheid en je vertrouwen in wat volgens jou de realiteit is. Ook ik sloot het bestaan uit van alles wat je niet kunt zien. Maar toen bleek ik zelf gewoonweg niet goed te kijken. Pas toen ik echt leerde zien, zag ik de muzen tussen de sterren.”
“Onze fantasie kan grootse dingen bedenken, opa. Het is een mooie uitvlucht van de realiteit, maar meer ook niet.”
“Kijk eens naar die sterren daar. Wat zie je als je ze met een denkbeeldige lijn verbindt?”
Patrick volgt de uitgestrekte arm van zijn grootvader. “Een wekker. En die loopt morgenvroeg….”
“Een wekker, oké. Sluit nu je ogen en denk even nergens aan,” valt zijn opa hem in de rede.
“Gaan we daarna dan naar huis?”
“Misschien.”
Patrick doet wat zijn opa vraagt en sluit zijn ogen. Tegen de zwarte achtergrond dansen rode vlekken. Een die de vorm van een wekker heeft, blijft in zijn blikveld zweven en verandert van vorm, zodat Patrick een voorwerp herkent dat op een koffiekopje lijkt. Het kopje neemt een vastere vorm aan en een hand verschijnt die het vasthoudt. Een stem fluistert ‘goedemorgen’ en Patrick hoort een kus die op een wang wordt gedrukt.
‘Ik moet gaan,’ zegt een andere stem, ‘ik wil thuis zijn voor het licht wordt buiten.’
Een seconde, langer zal het niet zijn, ziet hij het gezicht van een vrouw. Haar hoofd rust op een kussen en haar blonde haren hangen half over haar gezicht. Haar glimlach bezorgt Patrick een gevoel van verliefdheid, dat ogenblikkelijk verdwijnt als de voorstelling voor zijn geestesoog onscherper wordt en verdwijnt tussen de vormeloze rode vlekken aan de achterkant van zijn oogleden.
“En, wat zag je?”
Patrick opent zijn ogen en draait zijn gezicht naar zijn opa, die hem hoopvol aankijkt.
“Rode vlekken en een vrouw die ontbijt op bed kreeg,” antwoordt Patrick.
Met een trotse blik kijkt de oude man hem aan. “Ik wist dat je het kon.”
“Dat ik wat kon?”
“De verhalen vinden tussen de sterren. Nu moet je opschrijven wat je hebt gezien.”
Patrick pakt de pen met tegenzin van zijn grootvader aan en slaat het schrift open. Achter de laatste woorden die zijn opa had opgeschreven, begint hij te schrijven.
“Het was nog donker buiten, toen Simone haar ogen opende. De geur van koffie drong haar neus binnen en nestelde zich diep in haar zenuwen. Dirk keek haar liefdevol aan, terwijl hij het dienblad met daarop de twee koppen koffie en de nog warme afbakcroissants tussen hen in zette. ‘Goedemorgen,’ fluisterde de man. De vrouw toonde hem haar warme glimlach, die elk mannenhart direct laat smelten, en fluisterde terug: ‘Ik moet eigenlijk gaan, anders ben ik niet thuis voordat het licht wordt. Dan krijgen de buren misschien argwaan.’ Toch stond ze niet op, maar nam een hap van de croissant die haar minnaar haar voorhield.”
“En nu?” vraagt Patrick.
“Nu is het klaar. Als je niet meer kunt schrijven, is het jouw verhaal niet. Dit verhaal hoorde duidelijk toe aan iemand anders.”
“En dit doet u dus heel vaak?”
“Zo vaak als ik inspiratie nodig heb. Of wanneer ik je oma mis.”
“Ik weet niet of dit wat voor mij is hoor. Ik haal mijn inspiratie al uit andere dingen.”
“Je moet het zelf weten, jongen. Maar ik wilde je dit nog laten zien voordat ik me tussen de sterren begeef.”
“Hoe bedoelt u?”
“Wie zijn eigen verhaal tussen de sterren vindt, kan een heel goede inschatting maken van hoe het zal aflopen. Ik vond mijn verhaal toen ik je oma leerde kennen. En ik weet dat dit mijn laatste hoofdstuk is.” Hij draait zich om en kijkt tevreden naar de oostelijke hemel.
“De dageraad nadert. Kun je me nu die lift geven waarvoor ik je heb gebeld?”
Een jaar later kruipt een lichtbundel over het strand. Rustig loopt Patrick erachteraan. Af en toe stopt hij om met zijn ogen dicht te luisteren naar het geluid van de golven. Als hij de plek heeft gevonden waar hij een jaar eerder met zijn opa stond, gaat hij zitten en haalt een stapel papieren uit zijn plastic tas. Hij verlicht de eerste pagina met de lichtbundel en kijkt trots naar de titel. ‘Sterrenstof’. Hij staart over het water en stelt zich de reactie van zijn opa voor, wanneer Patrick hem zou vertellen dat hij een uitgever heeft gevonden.
“Volgend jaar,” fluistert Patrick, “dan komt mijn verhaal uit de vergetelheid.”
Even meent hij de glimlach van zijn grootvader in de sterren te zien.
“Ik weet niet wat er waar is van wat je me hebt verteld, maar de rust hier werkt inspirerend. Hopelijk heb je oma gevonden, opa, daar in dat doolhof van verloren verhalen.”
Patrick is zo in gedachten verzonken dat hij de naderende voetstappen niet hoort. Pas als ze naast hem gaat zitten, merkt Patrick de aanwezigheid van de jonge vrouw op.
“Kom je hier vaker?” vraagt ze opgewekt.
“Soms.”
“Kijk je ook naar de sterren?”
“Zoiets. Meer naar wat zich tussen de sterren bevindt.”
“Ik vind het hier mooi ’s nachts met al die lichtjes die iets te vertellen hebben. Er zitten daar verhalen, wist je dat?”
Patrick glimlacht. “Maar al te goed. Ik ben trouwens Patrick.”
“Lisa.”
In het licht van de maan kijkt Patrick opzij naar de vrouw die met opgetrokken knieën naast hem zit. Een windvlaag strijkt langs zijn oren en even meent hij zijn opa te horen fluisteren dat het volgende hoofdstuk is begonnen.