Martin van Dam

Het duister van de nacht

Het park is verlaten als Carlo in het holst van de nacht op het bankje aan de oever van de rivier zit. Aan de overkant ziet hij de lichten van straatlantaarns op de dijk en hij neemt daar de koplampen waar van auto’s die niet rijden. In het vage licht kan hij met moeite enkele gestaltes, die ogenschijnlijk onrustig heen en weer lopen, van het duister onderscheiden. De stemmen die door de wind worden meegevoerd, geven Carlo de indruk dat er een zekere paniek heerst onder de mensen op de dijk. Hoewel het hem zeker benieuwt waarom de mensen zo nerveus lijken te zijn, kan hij er niet te lang bij stilstaan. Hij heeft al teveel aan zijn hoofd.

Een halve dag eerder heeft hij, zevenentwintig jaren oud, bij de dokter gezeten. Het nieuws kwam als een donderslag bij heldere hemel. De dokter schudde zijn hoofd toen Carlo de spreekkamer betrad. Hij had nog goede hoop gehad dat de resultaten van alle onderzoeken positief zouden zijn, maar de dokter hielp hem vanuit die droom een nachtmerrie in. Een zeer agressieve ziekte heeft zich genesteld in zijn hart. Zonder hartdonor zal hij vrijwel zeker zijn achtentwintigste verjaardag niet meer vieren.

Carlo voelt tranen over zijn wangen rollen als hij terug denkt aan het bezoek bij de dokter. Hij veegt de tranen met de achterkant van zijn wijsvinger weg en haalt zijn handen door zijn natte haar. Hij zucht en schudt zijn hoofd. Hij probeert zijn gedachten te verzetten en kijkt naar de overkant van de rivier. De lucht wordt blauw verlicht door zwaailichten. Nog meer mensen rennen rond in het licht van de straatlantaarns, de koplampen en de zwaailichten.

Carlo staat op en voelt de natte kleren aan zijn lichaam plakken. Hij kijkt omhoog en ziet tussen de wolken door het licht van enkele sterren. De bui van enkele minuten geleden is weggedreven, al bevindt een deel ervan zich nog steeds in de kleren van Carlo. Hij voelt zijn sokken soppen in zijn schoenen en nu pas beseft hij hoe hard het heeft geregend. In gedachten verzonken loopt hij verder, terwijl hij nogmaals omkijkt naar het tafereel aan de overkant van de rivier.

Hij wordt uit zijn gedachten weggerukt als hij tegen iets opbotst en valt. Hij kijkt omhoog en staart in het lachende gezicht van een meisje. ‘Gaat het?’ Ze steekt haar hand uit en helpt Carlo overeind. ‘Sorry, ik zag je niet…’ Ze glimlacht naar hem. ‘Geeft niks hoor. Ik zag jou ook niet. Ik ben trouwens Saskia. De Wilde.’Carlo glimlacht terug en steekt zijn hand uit. ‘Carlo. De Rustige.’ Saskia lacht. ‘Nee gek, de Wilde is mijn achternaam. Maar wat brengt jou hier?’ Carlo haalt zijn schouders op. ‘Geen idee eigenlijk. Ik ben zo met van alles bezig dat ik me dat niet eens kan herinneren.’ Hij wijst naar de overkant van de rivier. ‘Daar lijkt wat te zijn gebeurd. Ik wilde net naar de brug verderop lopen om te kijken.’ ‘Ben je zo’n ramptoerist dan, Carlo?’ Carlo schudt zijn hoofd. ‘Nee, maar ik kom er toch langs als ik naar huis loop.’ Hij draait zijn hoofd nog eens om naar de zwaailichten. ‘Dat ziet er echt niet best uit daar. Ik hoop dat er niemand gewond is geraakt.’ Hij draait zijn hoofd terug, maar ziet Saskia niet meer. Hij kijkt om zich heen, maar ze lijkt te zijn opgeslokt door het duister van de nacht.

Hoe lang hij met zijn blik heeft staan zoeken naar Saskia weet hij niet, maar hij besluit door te lopen als hij nieuwe druppels op zijn voorhoofd voelt. Hij volgt het grintpad dat hem naar de uitgang van het park leidt. In het licht van de straatlantaarns ziet hij hoe regendruppels alweer in steeds grotere hoeveelheden naar beneden vallen. Hij is echter al zo nat, dat hij de regen niet meer voelt. Hij trekt de kraag van zijn jas omhoog en stapt snel door. Als hij een bushokje passeert wordt hij plotseling aan zijn arm getrokken. ‘Je kunt beter even schuilen.’

Carlo kijkt om en ziet Saskia in het bushokje staan. ‘Waar was jij nou ineens?’ ‘Schuilen voor de regen natuurlijk.’ Carlo kijkt haar verward aan. ‘Sommige mensen voelen het aan als het gaat regenen. Ik ben zo iemand.’ Carlo begrijpt er nog steeds weinig van, maar de glimlach van Saskia doet alle verwarring verdwijnen. ‘Ik kan maar beter even wachten totdat het wat droger is. Ik wil niet ziek worden.’ ‘Maakt dat nog wat uit dan?’ Carlo schrikt als Saskia hem die vraag stelt. ‘Hoe bedoel je dat?’ Ze heeft haar glimlach ingeruild voor een serieuze blik. ‘Zoals ik het zeg. Maakt het voor jou nog wat uit of je ziek wordt of niet? Voor mij maakt dat niks meer uit hoor. En voor jou volgens mij ook niet. Anders hadden we hier nu niet in dit bushokje staan kletsen.’ Saskia steekt haar arm onder het dak van het bushokje vandaan. ‘Hm, het regent nog steeds.’ Carlo kijkt naar de lucht, waar de sterren zijn verdwenen achter de wolken.’ Als hij zijn blik weer op Saskia richt, is ze opnieuw verdwenen.

Carlo tuurt de straat in beide richtingen af, maar van Saskia is geen spoor te bekennen. Aan de ene kant vindt hij dat jammer, maar aan de andere kant is hij opgelucht dat het mysterieuze meisje verdwenen is. Ze heeft een leuke glimlach waar Carlo makkelijk voor smelt, maar ze heeft ook iets beangstigends. Hij heeft het gevoel dat ze enkele momenten geleden al meer over hem wist dan ze zou kunnen weten. Carlo zet zijn voettocht naar huis, ondanks de regen, voort. Een paar honderd meter voorbij het bushokje stuit hij op een blauw ANWB-bord. Hij passeert het, maar loopt een paar stappen terug om te kijken of hij de tekst goed gelezen heeft. ‘Tiel 13’

Hij vraagt zich af wat hij in godsnaam 13 kilometer van huis doet zonder auto of fiets. Is hij wel komen lopen? Is hij zijn fiets niet vergeten? Die laatste optie wuift hij snel weg, als hij zich realiseert dat zijn fiets al weken een lekke voorband heeft. Is hij met de auto dan? Hij voelt in zijn jaszak, maar voelt geen autosleutels. Die zou hij zeker bij zich moeten hebben als hij zijn auto ergens geparkeerd heeft. Hij voelt een paniekaanval opkomen en doet zijn uiterste best om die te voorkomen. Stress zal zijn uitwerking op de conditie van zijn hart zeker niet missen.

‘Misschien was je zo in gedachten verzonken dat je gewoon zo’n lang eind hebt gelopen?’ Carlo schrikt als hij de stem van Saskia weer hoort. Hij draait zijn hoofd naar rechts en ziet haar naast hem lopen, met haar handen in de zak van haar jas. Haar blonde haren zitten in een staartje achter haar hoofd gebonden. ‘Wie ben jij?’ Carlo hoort de paniek in zijn eigen stem. ‘Ik ben Saskia de Wilde, dat heb ik je toch al verteld?’ Carlo schudt zijn hoofd. ‘Er klopt iets niet. Waarom weet je wat ik denk, wat er in me omgaat?’ Saskia stopt en houdt Carlo zijn pols vast. Ze kijkt hem diep in zijn ogen aan. Hij doet zijn best om niet betoverd te raken door haar blauwe kijkers. ‘Ik weet niet wat er in je omgaat. Maar ik ben wel goed in raden. Lichaamstaal verraadt meer dan je denkt.’ Carlo sluit zijn ogen. Als hij ze opent, hoopt hij dat het meisje weer verdwenen is, maar ze staat er nog steeds. ‘Ik moet hier zo een andere kant uit. Als je dat pad neemt, snijd je ongeveer tien minuten af.’ Ze wijst naar een klinkerpad dat tussen een paar struiken verdwijnt. Als Carlo zijn blik weer op Saskia wil richten, staart hij opnieuw naar een duistere leegte.

Hij twijfelt of hij het advies van het meisje moet opvolgen. Een kortere looptijd trekt hem wel aan, maar nog steeds is hij het angstige gevoel dat Saskia hem bezorgt niet kwijt. Uiteindelijk besluit hij toch het door haar aangewezen pad te volgen. Als het hem niet bevalt kan hij altijd nog omkeren en alsnog zijn huidige weg vervolgen. Het klinkerpad gaat al snel over in een modderig zandpad. Er is geen verlichting en de begroeiing aan de zijkanten wordt dikker en hoger, waardoor Carlo zich opgesloten voelt in het duister. Het pad houdt op bij een groot ijzeren hek. Carlo pakt een van de spijlen beet en voor hij het weet staat hij aan de andere kant van het hek. Hij had niet verwacht dat het zo makkelijk open zou gaan. Even twijfelt hij of hij niet terug moet gaan, maar besluit toch door te lopen. In de verte ziet hij het flauwe schijnsel van een lantaarn, en hij bedenkt zich dat hij waarschijnlijk dicht bij de weg zit. Hij versnelt zijn pas, waardoor hij de boomwortel die vlak boven het grondoppervlak uitsteekt pas bemerkt als hij languit op de grond ligt. Hij voelt een steek in zijn enkel en wrijft erover. Hij probeert vanuit zijn zittende houding op te staan, maar zakt terug als hij ziet waar hij terecht is gekomen.

Zowel links als rechts van hem staan stenen. Sommige zijn half rond aan de bovenkant, andere zijn rechthoekig van vorm. Een enkele steen wordt gesierd door een kruis dat er op of vlakbij staat. Carlo krabbelt snel overeind. Kerkhoven zijn nou niet bepaald zijn favoriete plek om midden in de nacht te bezoeken. Als hij overeind staat, voelt hij nogmaals aan zijn enkel en loopt door. Hij voelt pijn bij elke stap die hij zet. Bij de straatlantaarn die het pad verlicht stopt hij. Er staat een bankje naast, waar hij op gaat zitten. Hij kijkt naar zijn enkel en voelt er nog een keer aan. Hij blijft even zitten en als de pijn enigszins is weggetrokken staat hij weer op. Hij laat zich echter meteen weer op het bankje terugzakken als hij de inscriptie op de grafsteen tegenover hem leest. ‘Ze was een engel, die eindelijk haar vleugels kreeg en nu voor altijd van boven op ons toe zal kijken. Saskia de Wilde, 11 maart 1982 – 8 december 2004.’

Carlo wrijft in zijn ogen en richt zijn blik weer op de grafsteen die wordt verlicht door de lantaarn enkele meters verderop. De tekst liegt er niet om. Zowel de naam als de leeftijd, voor zover hij dat kan inschatten, kloppen. Op de grafsteen is een kleine foto zichtbaar. Carlo loopt dichterbij om deze te bekijken. De foto is even veelzeggend als de tekst op de steen. Het is het meisje dat net zo spontaan als ze verschijnt weer verdwijnt.

Carlo slaat zichzelf met de vlakke hand op zijn wang in de hoop dat hij ontwaakt uit een boze droom. Maar hoe hard hij ook slaat, hij blijft gevangen in een droom die hij niet kan begrijpen. Misschien slaapt hij toch niet en loopt er nog iemand rond die zo heet en er hetzelfde uitziet? Die mogelijkheid verwerpt hij echter meteen. Dat zou té toevallig zijn. Hij voelt zijn hart bonzen in zijn keel en haalt diep adem. Geen stress, geen angst. Niet zolang hij geen nieuw hart heeft. Stress kan dodelijk zijn, hij moet het zoveel mogelijk vermijden, aldus de dokter. Maar wat doet hij dan midden in de nacht op een kerkhof, kilometers van huis? En waarom regent het nou alweer!

Carlo zet zichzelf in beweging en rent zo hard als zijn benen hem kunnen dragen. Hij volgt het pad tussen de grafstenen door. In zijn gevoel duurt het een eeuwigheid voordat hij de uitgang bereikt. Bij iedere stap die hij zet kijkt hij angstig om zich heen. Bang om Saskia, die er rationeel gezien niet kan zijn, opnieuw tegen het lijf te lopen. Hij moet het zich verbeeld hebben, geesten bestaan niet. Hij is een nuchter, rationeel denkend persoon die zich niet snel bang laat maken.

Opgelucht haalt hij adem als hij buiten het hek van het kerkhof staat. Hij stopt en steunt met een arm tegen een boom. Als hij omkijkt ziet hij dat het toegangshek gesloten is, ook al kan hij zich niet herinneren dat hij het achter zich dicht heeft gedaan, laat staan geopend. Zo erg worden zijn gedachten beïnvloed door de angst.

Als hij weer op adem is gekomen loopt hij in een snel wandeltempo verder. Hij passeert een groep mensen, die gespannen naar een punt kijken. Door alle gebeurtenissen van het afgelopen uur was hij de commotie op de dijk alweer vergeten. Hij stopt en kijkt naar het tafereel aan de voet van de dijk. ‘Dat ziet er heftig uit.’ Carlo kijkt om en ziet Saskia naast hem staan. ‘Ga weg!’ Saskia negeert hem. ‘Hopelijk is er niemand gewond geraakt.’ ‘Stop! Ga weg! Je kunt er niet echt zijn.’ ‘Ik ben er, Carlo. En ik ben zo echt als jij.’ Carlo negeert Saskia en heeft alleen nog oog voor de ambulancebroeders die niet ver bij hem vandaan bezig zijn. Hij ziet hoe ze elkaar hoofdschuddend aankijken. Zijn blik dwaalt af naar het slachtoffer op de brancard. Hij sluit zijn ogen en kijkt nog een keer, maar het slachtoffer is nog steeds dezelfde persoon. Hij wil ernaartoe rennen, maar zijn benen willen hem niet brengen. Hij wil schreeuwen, maar zijn stem spreekt slechts met stilte.

Carlo voelt nog sterker dan voorheen angst, als hij ziet hoe de ambulancebroeders een deken leggen over het gezicht dat hij elke ochtend in de spiegel ziet. Hij staat aan de grond genageld, en voelt de nieuwe regendruppels die zijn ijskoude huid raken niet. Hij ziet hoe zijn lichaam de ambulance in wordt getild. Hij schreeuwt zonder gehoord te worden, en gaat langzaam op in het duister van de nacht.

 

Mobiele versie afsluiten