Zuchtend zit ze uit haar raam te staren, naar de kinderen die aan de overkant van de straat in de speeltuin bezig zijn plezier te maken. Ze weet dat ze met haar 16 jaar veel te oud is om daar nog te komen, maar toch verlangt ze ernaar. Altijd hebben haar ouders haar bij andere kinderen vandaan gehouden. ‘Het is voor je eigen bestwil, Julia.’ Altijd werd er hetzelfde gezegd, ‘Voor je eigen bestwil’. Ze kan niet geloven dat ze altijd haar ouders had gehad die haar de wet voorschreven, die bepaalden wat zij wilde, en ja, eigenlijk doen ze dat nog steeds. Het was allemaal begonnen toen ze geboren werd. Haar vader heeft door zijn afkomst veel geld, en ja, die speeltuin aan de overkant van de straat is waarschijnlijk ook wel van hem, net als de school. ‘Ik wil dat je onderwijs krijgt van goed gekwalificeerde docenten, Julia.’ Ja, en als de huidige docenten en leerlingen je niet geschikt lijken koop je gewoon de hele boel op, je gooit alles en iedereen eruit, en huurt het personeel dat jou geschikt lijkt. Zelfs de leerlingen waren verwijderd door haar vader en vervangen door leergierige stuudjes die slechts oog hadden voor het gehele oeuvre van Einstein, en waarschijnlijk ooit in het huwelijk zouden treden met de evolutieleer van Darwin. Hun kinderen zouden dan namen als ‘Sokrates’, of ‘Marx’ krijgen, terwijl een ‘Jan’, of een ‘Piet’ veel te ordinair gevonden wordt.
Haar vader weet dat zij nooit zal proberen om ook maar vrienden te worden met dit soort mensen. En ja, daar ligt nou de bron van alle ellende. Deze antivriendjespolitiek van haar ouders werkt. Nog nooit heeft ze iemand gehad om iets leuks mee te doen. Oké, haar moeder huurt elke zaterdag iemand in om haar te vermaken, maar dat is niet echt. Op je zestiende nog vermaakt moeten worden door Flappy de clown en Freddie de acrobaat is te zielig voor woorden.
En nu, nu ze daar zo zit en de kinderen ziet spelen, krijgt ze meer dan ooit het gevoel dat ze vrienden nodig heeft om haar te helpen de wereld te verkennen. Ze wil niet haar hele leven lang geregeerd worden door haar ouders. Verscheidene malen heeft ze dit al geprobeerd duidelijk te maken, maar elke keer werd er gedreigd haar zakgeld te halveren. Alsof ze met de duizend gulden die ze dan overhoudt ook maar iets kan doen. Slechts een keer per maand mag ze gaan winkelen, maar natuurlijk niet alleen, stel je voor. Dat zou toch een schande betekenen, stel dat ze iemand tegenkomt met wie ze bevriend raakt.
Ze hoort hoe iemand op haar deur klopt. ‘Julia, kun je even komen ? Vader en ik willen je iets vertellen.’ Als dat haar moeder niet is. Wat hebben ze nu weer te zeggen? Hebben ze een snoepfabriek voor haar gekocht, of alvast een universiteit, voor volgend jaar ? ‘Julia, ben je daar?’ Mokkend staat ze op en loopt naar de deur. ‘Wat is er ?’ Ze draait de sleutel om en opent de deur. Daar staan ze dan tegenover elkaar. Julia en de veertiger met de grijze haren en de veel te grote onderkin. Als je goed kijkt zie je trouwens dat het er een stuk of drie zijn, die onderkinnen. Met de gehele collectie en wereldwijde voorraad Max Factor, die de rimpeltjes en bleke plekken op haar gezicht moeten bedekken, opgesmeerd, en haar parelmoeren halsketting die blinkt in het zonlicht dat door Julia’s raam naar binnen straalt. Nee, dan ziet Julia er een stuk beter uit. Zij geeft niet zoveel om die stopverf die andere vrouwen op hun gezicht smeren, zij hoeft geen dure sierraden, en haar lange blonde haar zit in een staart naar achteren gebonden.
‘Julia, je vader heeft de Bijenkorf afgehuurd voor je. En daarna mag je nog even langs de V&D.’ O jee, het is weer zo ver. Het maandelijkse dagje shoppen. ‘Ik heb niets nodig’. Haar moeder kijkt haar aan, alsof ze niets gehoord heeft. ‘Ik heb gehoord dat ze mooie galajurken verkopen, en waarom kijk je niet voor een leuke bontjas ?’ ‘Ik zei toch dat ik niets nodig heb’. ‘Kom, kom, kindje, jij weet net zo goed als ik dat je staat te popelen om er even uit te zijn. En trouwens, Hendrik staat al te wachten op je. We zien je zo beneden.’ Terwijl haar moeder wegloopt, de ellenlange gang af, langs alle dertig kamers die op deze verdieping zitten, vervloekt Julia haar bestaan. ‘Waarom ? Waarom ? Kon ik maar zo zijn als iedereen.’ Ze opent de kluis achter de Picasso en haalt er een pakketje groene briefjes uit. ‘Vijftig duizend zal wel weer genoeg zijn vandaag.’ Ze sluit de kluis en loopt weg.
Beneden aangekomen staat Hendrik, de bediende die ze al zo lang als ze leeft kent, haar al op te wachten, met haar jas in zijn handen. ‘Sta mij toe, juffrouw Julia.’ Hij helpt haar in haar jas, en gaat haar voor naar de limousine die geparkeerd staat voor de deur. Ze tuurt over de oprijlaan, die zeker een kilometer lang is, met aan weerszijden bomen. Ze stapt in, als Hendrik de deur opent voor haar, en kijkt naar het huis. Haar kamer kan ze vanaf hier niet zien, die ligt aan de andere kant van het huis. Ze hoort hoe Hendrik de motor start en als ze wegrijden, hoopt ze dat de benzine op is voordat ze het erf verlaten hebben, maar ja, voor het einde van de oprijlaan staat toch nog een pompstation van Shell.
Zodra ze in de stad aankomen, merkt Julia alweer hoe laat het is. De gehele landmacht is uitgerukt om te zorgen dat de limousine vrije doorgang heeft. Vroeger vond ze dit nog wel leuk, maar tegenwoordig niet meer. Ze voelt zich nu zo bijzonder, terwijl ze juist net zo wil zijn als iedereen.
Ze stoppen vlak voor ’s hoofdstads grootste warenhuis. Ze opent de deur en stapt uit, waarop Hendrik komt toegesneld en zenuwachtig zijn excuses begint te maken. ‘Sorry juffrouw, dat ik zo traag was.’ ‘Geeft niets hoor Hendrik, je bent ook de jongste niet meer,’ antwoord ze glimlachend. De bediende glimlacht terug. ‘Ik weet het juffrouw Julia, ik weet het.’
Julia kijkt om zich heen en bemerkt dat er weinig mensen in de buurt zijn. Zelfs de geheime dienst is nergens te bekennen, en ze zou die herkennen. Uit ervaring weet ze dat het altijd van die mannetjes zijn die een krant zitten te lezen, met daarin een gat ter grote van een stoeptegel, of een clown zonder schmink. Ja, je kunt je vermommen of je kunt het niet denkt ze dan maar. ‘Weinig personeel vandaag, Hendrik.’ ‘Uw vader had iedereen nodig voor een andere opdracht vandaag.’ Dit moet een droom zijn. Een andere verklaring kan Julia niet bedenken hiervoor. Dit is een unieke gelegenheid om eens niet het warenhuis in te gaan, maar gewoon eens de stad in te gaan. Vorig jaar heeft ze dat ook een keer geprobeerd, maar ja, toen stond meteen de gehele Amsterdamse politie klaar om de straten te ontruimen. Alsof ze de koningin was.
Daar moest ze maar niet teveel grappen over maken. Vorige week nog had haar moeder gezegd dat ze eigenlijk wel een geschikte vrouw voor kroonprins Willem Alexander kon zijn. Maar zelf voelt Julia daar helemaal niets voor. ‘Wat moest ze met zo’n oude vent ? Hij zou haar vader kunnen zijn.’ Nee, dan toch liever een normale jongen, die geen rijke ouders heeft. Het liefst iemand met wie ze kan lachen en bij wie ze zich op het gemak voelt. Alles liever dan een of ander rijkeluis kind dat door haar ouders is uitgezocht voor haar.
Toch vindt ze het wel vreemd dat al dat rijk zijn haar niet veel doet. Ooit kwam er een tante langs, die geen geld had, en ze had zo willen ruilen. Haar tante had haar vreemd aangekeken toen ze dit zei, en vertelde haar dat leven zonder ook maar een rode duit op zak te hebben erg vervelend is.
‘Hendrik, kunnen we niet even de stad in ?’ De bediende kijkt haar geschrokken aan. ‘Maar juffrouw, u weet toch dat uw vader dat niet zou accepteren? Ik heb strikte orders om…’ ‘Hendrik, mijn vader is er nu toch niet ? Laat me alsjeblieft even rondkijken.’ De bediende staat aarzelend tegenover haar. ‘Nee, ik kan dit echt niet doen.’ Julia kan wel in snikken uitbarsten. Weer zou ze gedwongen worden om te doen wat haar ouders wilden. Maar dit keer niet! Zo hard ze kan rent ze weg, richting het drukke centrum van Amsterdam. Hendrik draait zich om en kijkt geschrokken. ‘Juffrouw Julia, kom terug, alstublieft.’ Maar ze hoort hem niet, althans, ze wil hem niet horen. Ze rent zo hard ze kan, totdat ze tegen iemand opbotst en met een smak op de grond terecht komt.
‘Gaat het ?’ Ze grijpt naar haar hoofd dat een enorme pijn herbergt. ‘Hoor je mij ?’ Een haar onbekende stem dringt tot Julia door. Langzaam kijkt ze omhoog en ziet een magere vrouw, zo rond de veertig, met korte donkere haren, over haar heen hangen. ‘Ja, het gaat wel.’ ‘Je hebt een lelijke wond op je hoofd. Kom maar even mee, ik woon hier vlakbij, dan zal ik hem verzorgen.’ Julia twijfelt. Al die jaren hebben haar ouders haar verboden met vreemden te praten, tenzij zij dat toestonden. Ze weet niet goed wat ze moet doen. ‘Kom, ik zal je overeind helpen.’ De vrouw steekt har hand uit. Aarzelend pakt Julia deze beet en de vrouw trekt haar omhoog.
Julia observeert de vrouw. Ze ziet er arm uit, met een versleten jurk die troosteloos rond haar lichaam hangt. ‘Ga nooit met armen mee, Julia.’ Ze hoort de stem van haar moeder in haar hoofd. Ze kijkt schichtig om zich heen. Ze is al een heel eind verwijderd van de limousine, midden tussen alle mensen. ‘Kom maar, ik doe je niets.’ De stem van de vrouw klinkt rustig, en Julia loopt met haar mee. ‘Het is niet ver, kind.’ Julia bekijkt de mensen die ze passeren. Op een hoek zitten een paar Afrikanen muziek te spelen, terwijl in een zijstraat een paar junks staan te snuiven. ‘We zijn er, ga maar naar binnen.’ Julia betreedt de woning, die er kaal en klein uitziet. Een behang dat er waarschijnlijk al jaren zit, donker en vies, met hier en daar wat scheuren er uit, gordijnen, half opgegeten door motten, en een paar lege kratten die als zitmeubilair dienen, vullen de ruimte.
‘Ga maar zitten, ik haal even een doek met water.’ De vrouw loopt weg, en Julia kijkt uit het vette raam naar buiten. Beneden lopen duizenden mensen, van allerlei nationaliteiten en verschillende rijkdom. De vrouw komt terug met een vochtige doek en een EHBO-doos. ‘Ik ben Nel,’ spreekt ze Julia toe. ‘Julia.’ De vrouw bekijkt de wond en houdt de doek ertegen aan. Dan wordt er een deur geopend. ‘Ma, ben jij dat ?’ Een jongen, gekleed in een oude spijkerbroek en een T-shirt dat er zelfs slechter dan van schipbreukelingen die een week in de zee hebben gelegen uitzag, komt de kamer binnen lopen. ‘Yvo, dit is Julia, ze botste tegen iemand op in het centrum en is lelijk gevallen.’ Yvo kijkt naar Julia en zij kijkt naar hem. Beiden zeggen niets. ‘Zo, de wond is schoon. Ik zal er nu even een gaasje op doen.’ Julia en Yvo kijken elkaar nog steeds onbeweeglijk aan. Het is uiteindelijk Yvo die de stilte doorbreekt. ‘Ik heb je nog nooit gezien hier in het centrum, en ik zie toch heel wat mensen. Ben je nieuw ?’ ‘Nee, Robijn intensief.’ Yvo kijkt haar aan met een blik alsof ze gek is. ‘Dat was een grapje. Ken je die reclame niet ?’ Dan begint Yvo hard te lachen. ‘Nu snap ik hem.’
Julia realiseert zich dat ze eigenlijk geen televisie heeft zien staan in de kamer. ‘Je kijkt zeker niet vaak naar de televisie ?’ Het antwoord weet ze eigenlijk wel, ze stelt de vraag alleen maar omdat ze niets anders weet te zeggen. ‘Als ik bij vrienden ben.’ ‘Zo, dat is klaar.’ Nel doet de verbanddoos dicht. ‘Zou ik even van het toilet gebruik kunnen maken ?’ Nel knikt. ‘Het is die deur daar.’ Julia opent de deur en doet het licht aan, een raampje is er niet. Ook hier is het behang donker, en ziet alles er oud en vies uit. Ze laat haar broek zakken en gaat zitten op de pot, onderwijl hoort ze Nel en Yvo praten. ‘We hebben weer een aanmaning gehad ma. Ze willen dat we de gehele huurachterstand voor volgende week betalen, anders worden we eruit gegooid.’ ‘Hoeveel is het ?’ ‘Drieduizend ballen. Dat kunnen we nooit betalen.’ Yvo trapt hard tegen een van de zitkratten en vloekt even met een ernstige ziekte. ‘Wat moeten we nu doen ? Gewoon doen alsof er niets aan de hand is, net als elke keer ? Gewoon al het geld dat wij, nee dat ík verdien, vergokken ?’ Nel is radeloos. ‘Ik weet het niet, jongen, ik weet het niet.’
De twee staan radeloos tegenover elkaar als Julia van de WC af komt. ‘Sorry, maar ik heb alles gehoord.’ ‘Dat kan er ook nog wel bij. Waarom laten we niet iedereen weten hoe we er aan toe zijn ? Zullen we even een advertentie zetten in de krant, ma ?’ ‘Yvo, niet overdrijven, en bovendien, daar hebben we het geld niet voor.’ Opnieuw trapt Yvo tegen het krat. ‘Misschien kan ik helpen ?’ Julia probeert de stilte die is ontstaan te doorbreken. ‘Ja, alsof jij een paar duizend gulden hebt voor ons.’ Julia voelt zich ongemakkelijk. ‘Ja.’ Yvo kijkt haar hoofdschuddend aan. ‘Wat ja ?’ ‘Ja, ik heb wel een paar duizend gulden voor jullie.’ Yvo zwijgt, net als Nel.
‘Om eerlijk te zijn, mijn ouders zijn een beetje rijk, nou ja, zeg maar heel erg rijk. En vandaag is mijn maandelijkse winkeldag. Ik heb wat geld meegenomen…..’ ‘Donder toch op met je geld. Het is jullie schuld dat we onder deze omstandigheden moeten leven. De rijken verzieken alles voor ons. Als het hun uitkomt kopen ze gewoon een hele stad op met hun geld en laten ons daarvoor betalen.’ Julia krijgt tranen in haar ogen. ‘Denk je soms dat ik het leuk vind om zoveel geld te hebben ? Denk je dat ik het leuk vind dat mijn leven geleefd wordt door mijn ouders, die bepalen wat ik wil ? Hoe vaak ik wel niet heb gedroomd dat ik niet tien kluizen onder mijn bed had. Jullie dromen van luchtkastelen, alles moet maar mooier. Maar ik… ik droom van luchtkrotten. Van mij mag het allemaal wel wat minder. Ik haat het dat ik niet gewoon een leven zoals iedereen kan leiden. Dan heb je geen geld, je hebt ten minste een leven.’
Nu is het Yvo’s beurt om met een mond vol tanden te staan. Ditmaal verbreekt Nel de stilte. ‘Het is maar beter dat je gaat, kind. Wij redden ons wel.’ Julia twijfelt. Moet ze nu wel of niet vertrekken ? ‘Ga maar, wij moeten zo weg. Nel trekt Julia aan haar arm mee. ‘Het is beter zo, kind.’ Julia wil wat zeggen, maar voordat ze het weet staat ze op straat. Schuw kijkt ze om zich heen. Ze realiseert zich nog niet goed wat er nou net gebeurde. Het ene moment staat ze binnen en het andere moment staat ze op straat. Nou ja, dan maar terug naar Hendrik. Waar stond hij ook al weer ? Waar is ze, hoe is ze hier gekomen ? Vragen die door har hoofd schieten, maar naar antwoorden zoekt ze vergeefs.
Daar staat ze dan. De rijke tiener met de blonde haren, midden in het centrum van Amsterdam, tussen duizenden andere mensen, niet wetend waar ze vandaan is gekomen en waarheen ze moet gaan. Ze werpt een blik op haar horloge en schrikt. Het is al zes uur geleden dat ze van Hendrik wegliep. Waarschijnlijk is Hendrik al lang weg. Het zou Julia zelfs niets verbazen als Europol al op zoek was naar haar. Ze vraagt zich af hoe ze dit ooit moet uitleggen aan haar ouders. Die zullen zeker weten razend zijn.
Achter haar wordt een deur geopend. ‘Ben je daar nu nog ?’ Julia draait zich om en kijkt recht in het gezicht van Yvo. ‘Waarom ga je niet gewoon terug naar je kasteel ?’ Julia kijkt Yvo recht in de ogen. ‘Omdat ik niet weet welke richting dat uit is.’ Yvo begint te lachen. ‘Ze is verdwaald. Wat een giller. Koop een plattegrond zou ik zeggen, je hebt toch geld zat.’ Julia voelt een vlaag van woede opkomen. ‘Waarom breng jij me niet even terug naar de plaats waar ik vandaan kwam ?’ ‘Waarom zou ik ? Geef me één goede reden.’ Julia denkt even na. ‘Lijkt vijfduizend gulden je een goede reden ?’ ‘Je bluft.’ ‘Wie weet. Je zou de huur kunnen betalen.’ Na een korte beschrijving van hoe ze hier was gekomen weet Yvo meteen waar ze naartoe moeten gaan. ‘Volg mij maar.’ Samen lopen ze in de richting van waar Julia volgens Yvo is gekomen. En inderdaad herkent ze sommige plekken die ze passeren. ‘Er is eigenlijk iets wat ik niet snap.’ Julia kijkt op. ‘Wat ?’ ‘Heb je geen GSM of zo?’
Stom dat ze daar niet eerder aan heeft gedacht. Ze voelt diep in haar jaszak en vindt daar haar mobiele telefoon. ‘Wij hebben niet eens een normale telefoon. Als iemand ons nodig heeft dan moeten ze een postduif sturen.’ Yvo glimlacht terwijl hij dit zegt. Julia wacht tot er wordt opgenomen aan de andere kant van de lijn. ‘Neem nou op. Er is toch wel iemand thuis ?’ Ongeduldig knipt ze met haar vingers, totdat dan eindelijk iemand aan de andere kant van de lijn antwoord. ‘Hallo ?’ ‘Pap, met mij.’ ‘Julia ? Hoeveel losgeld willen ze, waar ben je, ben je ongedeerd ?’ ‘Pap, ik mankeer niets. Ik ben alleen maar verdwaald, en ben nu op weg naar de plaats waar Hendrik mij kwijtraakte.’
Yvo kijkt haar aan. ‘Komen ze je halen ?’ Julia knikt, terwijl ze de telefoon weer opbergt in haar jas. ‘Hij klonk nogal kwaad. Maar ik kan mijn borgtocht wel betalen.’ Beiden lachen. ‘Hier is het.’ Yvo stopt en Julia herkent de plaats waar ze van Hendrik wegliep. Van de limousine echter nog geen spoor. ‘Ze zullen zo wel komen.’ Juli kijkt om zich heen. ‘Oké, voordat je zo weg bent, wij hadden een afspraak. Ik ben mijn deel nagekomen, nu jij nog.’ Julia voelt in haar binnenzak en haalt er wat geld uit. Hier, vijfduizend gulden, zoals we hadden afgesproken.
Plots voelt ze een hand op haar schouder, en hoort ze een zware mannenstem. ‘Zo, zijn we aan het dealen ?’ Julia kijkt op. Een agent met brede schouders staat achter haar. ‘Dat is verboden meisje.’ ‘Maar ik heb niets misdaan….’ ‘Dat zeggen ze allemaal. Jullie komen met ons mee.’ Julia protesteert heftig als de agenten haar samen met Yvo meevoeren naar het busje. ‘Mijn vader zal de gehele politie opkopen en jullie ontslaan!’ Op ruwe wijze wordt ze de wagen in geduwd. ‘Zitten en zwijgen. Alles wat je zegt kan tegen je worden gebruikt.’ Julia kijkt Yvo aan. ‘Ja meid, zo is het leven nou.’ Langzaam zet de politiewagen zich in beweging. Julia kijkt bang uit het raampje en ziet hoe de limousine juist stopt aan de andere kant van de straat. Hendrik en haar vader stappen uit. Julia slaat met haar handen tegen de ruit. ‘Hier ben ik, help me dan toch!’ Maar noch de bediende, noch haar vader merkt haar op.
‘Hoeveel wilde je kopen ? Hoe kom je aan dat geld ?’ De man slaat hard op het tafeltje waarachter Julia zit. Vijftigduizend gulden op zak. Dat is niet normaal, of wel soms ?’ Julia werpt de agent een kwade blik toe. ‘Dat is heel normaal voor mij. Mijn vader heeft veel geld, en….’ ‘Droom maar fijn verder. Er zijn heel wat inbraken geweest de laatste tijd. Volgens mij weet jij daar meer van.’ Het huilen staat Julia nader bij dan het lachen. ‘Ik ben onschuldig. Geloof me dan toch. Laat me mijn vader bellen, die kan alles uitleggen.’ De agent begint hard te lachen. ‘Ik zou mijn telefoontje maar bewaren om een advocaat te bellen als ik jou was, want je zult een hele tijd niet thuiskomen.’ Julia staat kwaad op en wil haar handen in de lucht gooien, maar een paar handboeien verhinderen dit. ‘Maak me los.’ De agent lacht weer. ‘Hoeveel spul heb je gesnoven ? Je moet wel heel erg stoned zijn als je werkelijk denkt dat je zomaar los gemaakt wordt als je dat beveelt.’ Julia begint te snikken. ‘Oh, is hare majesteit verdrietig ?’
De deur van de verhoorkamer wordt geopend. Een magere agent komt binnen. ‘Hier is de verklaring van de andere verdachte.’ Hij overhandigt een stapeltje papieren. De rechercheur pakt ze aan en bekijkt ze. Dan begint hij hard te lachen. ‘Nog zo’n komisch verhaal. Dat hebben jullie goed ingestudeerd samen. Maar dat smoesje gaat niet op. Misschien dat jullie morgen een beter verhaal hebben. Breng haar maar naar haar slaapplaats.’ De agent loopt naar Julia toe en pakt haar bij haar arm. ‘Lopen, hup, opschieten.’ Met een zware klap wordt de grote metalen deur achter Julia gesloten. Ze kijkt om zich heen. Er is verder niemand te bekkenen in de kleine donkere ruimte waar ze zich bevindt. Het is er donker en een muffe lucht vervult de ruimte. Een kleine opening in de muur doet dienst als raam. Een betonnen bed met wat vuile dekens staat tegen een muur. In het midden van de ruimte is een wc-pot tegen de muur bevestigd.
Plots wordt de deur geopend. ‘Ik wist wel dat jullie tot inkeer zouden komen.’ Julia staat opgelucht op. Maar haar hoop wordt snel weggevaagd als een onbekende de cel in wordt geduwd en de deur opnieuw sluit. ‘Rot ‘ns op van dat bed, ik mot pitten.’ Julia kijkt haar nieuwe kamergenote aan. ‘Wie denk je wel niet dat je bent dat je mij zo kunt commanderen ?’ ‘Luister, wijfie. Als ik zeg dat je daar weg mot gaan, dan doe je dat, begrepe ? Met Bertha valt niet te spotten. Begrepe ? Julia reageert niet. ‘Leer eens abn spreken,.’ De ander kijkt Julia aan. ‘Sorry wijfie, maar ik zit al bij de Rabo bank.’ Julia begint te lachen. ‘Wat valt er te lachen? Mot je klappies hebbe?’ Julia kijkt de ander aan. ‘Abn betekent algemeen beschaafd Nederlands.’ Julia krijgt een asociale blik toegeworpen. ‘En weet je ook wat oprotten betekent ? Of mot ik dat effe spelle voor je ?’
Julia beweegt niet. ‘We kunnen ook samen zitten.’ ‘Ja gezellig, lekker knus tegen mekaar aan. Waar zie je me voor aan, voor een pot of zo ?’ Julia wordt kwaad. ‘Luister, als je hier wil zitten, mij best, maar ik ben niet van plan om ook maar een centimeter te wijken voor jouw vette lichaam met die puisterige varkenskop.’ De ander kijkt Julia even aan en begint dan hard te lachen. ‘Jij hebt pit wijfie. Bertha houdt wel van een beetje pit. Ik mag je wel geloof ik.’ Bertha gaat naast Julia zitten. ‘Waarvoor zit jij hier wijfie ?’ Julia kijkt Bertha aan. ‘Ze denken dat ik dealde. Alleen maar omdat ik vijfduizend gulden gaf aan een jongen die me de weg had gewezen.’ Bertha begint te lachen. ‘Da’s een goeie. Die heb ‘k nog nooit gehoord, en ik ben hier toch al heel wat mensen tegengekomen.’
Julia staat op en begint rondjes te lopen. ‘Waarom gelooft niemand me ? Zie ik er soms uit als een crimineel ?’ Als mijn vader dit hoort dan ben ik hier zo uit. ‘Heb je al gebeld dan wijfie ?’ Julia schudt haar hoofd. ‘Nee, ik werd meteen hierheen gebracht.’ Bertha schudt haar hoofd. ‘Vraag dan maar snel om een telefoontje te mogen plegen. Julia bonkt met haar hand op de deur. ‘Laat me eruit, ik wil bellen!’ Ze hoort voetstappen naderbij komen en hoe een sleutel wordt omgedraaid in het slot. De magere agent staat in de deuropening. ‘Pech gehad meid, de telefoon is stuk en wordt niet voor morgen gemaakt.’ Julia kijkt hem aan. ‘Luister knul, laat me mijn mobiele telefoon dan gebruiken.’ De agent begint te lachen. ‘Sorry, maar je hebt geen beltegoed meer.’ Julia kijkt de agent aan. ‘Schoft! Er zat nog vijftig gulden tegoed op!’ De agent lacht naar Julia. ‘En ik heb een hoop familie in Amerika en Australië. Wat waren die bij om me weer eens te horen.’ Dan sluit hij de deur.
Bertha staat op en slaat een arm om Julia’s schouder. ‘Hij bluft. Dat doen ze altijd. Zo proberen ze je te laten bekennen.’ Julia zakt op de grond. ‘Maar er valt niets te bekennen, ik heb niets gedaan.’ Bertha kijkt Julia diep in de ogen. ‘Ik geloof je. Je heb niet de ogen van iemand die iets verbergt. En geloof me, ik ken het wete.’
Julia wordt wakker van een luidt gebonk. ‘Opstaan, je moet naar de verhoorkamer.’ Julia hoort hoe de sleutel wordt omgedraaid in het slot. Dan voelt ze hoe ze wordt weggeduwd door de zware deur. ‘Rustig maar, ik sta al op.’ Langzaam komt ze overeind. Een agent met grote snor staat in de deuropening. ‘Wie hebben we daar ? ‘Julia is de naam.’ ‘Ik had het niet tegen jou. Ik had het tegen Bertha. Meekomen, nu!’ De agent trekt Bertha aan haar arm mee de cel uit. ‘En ik dan ?’ Julia is radeloos. ‘Jij bent over een paar uur aan de beurt.’ ‘Ik wil nu bellen. Ik eis een telefoontje.’ De agent begint te grijnzen. ‘De telefoon is stuk.’ ‘Dan geef je me maar een kwartje en ga ik naar een telefooncel.’ De agent duwt haar achteruit en sluit de deur. ‘Hé, dit kun je niet menen man. Mijn schoonheidsspecialiste komt vandaag.’
Er zijn enkele uren verstreken, als de deur van de cel weer wordt geopend. ‘Meekomen.’ Dit keer is het de rechercheur die haar de avond tevoren heeft verhoord den haar nu komt halen. ‘Kan ik eindelijk naar huis ?’ De rechercheur begint te lachen. ‘Nog lange niet.’ Julia wordt door een gang geleid en ziet iemand bellen. Dan stopt ze. ‘Doorlopen!’ Julia draait zich om. ‘Luister Derrick. Mijn oom is advocaat en ik weet dat mijn rechten nu grof geschonden worden. Als je me nu dat ene telefoontje niet gunt dan ren ik hier hard weg en zal ik zorgen dat jij de rest van je leven van de bijstand kan leven.’ De rechercheur blijft staan. ‘Zo, en wie is die oom van je dan wel niet ?’ ‘De broer van mijn moeder. Kan ik bellen of niet ?’ De rechercheur twijfelt. ‘Vijf minuten, langer niet. Weet je het nummer ?’ Julia kijkt hem scheef aan. ‘Natuurlijk weet ik dat.’ Het duurt even voordat er wordt opgenomen. Hendrik, kan ik een van mijn ouders spreken ?’ ‘Dat zal even duren juffrouw Julia, ze zijn naar u op zoek.’ Julia vloekt zachtjes. ‘Luister Hendrik, laat ze oom Abraham sturen, ze hebben me onterecht opgepakt. Kun jij niet wat zeggen tegen de rechercheur ?’ ‘Maar zeker. Geef hem maar even aan de telefoon.’ Julia geeft de telefoon aan de rechercheur. ‘Iemand wil je spreken.’ De rechercheur neemt de telefoon aan. ‘Hallo ?’ ‘Spreek ik met de rechercheur ? Goed. U spreekt met Hendrik, de bediende van mejuffrouw Julia. Zou u zo vriendelijk willen zijn haar onmiddellijk thuis te brengen ?’ De agent kijkt verbaasd. ‘Maar ze is op heterdaad betrapt met een drugsdeal. Ze heeft zelfs een verhaal verzonnen over een jongen die ze vijfduizend gulden gaf omdat hij haar de weg had gewezen nadat ze verdwaald was.’ Hendrik kucht. ‘Juffrouw Julia is erg genereus ja. En als u zo vriendelijk wilt zijn, over een half uurtje ben ik bij u om haar op te halen. Goeden dag.’ Hendrik legt de hoorn op de haak. Beduusd legt de rechercheur de hoorn op de haak. ‘Oeps.’ Julia grijnst. ‘Geloof je me nu ?’ Ik hoop toch zo voor je dat mijn vader erbij is als ze me komen halen. En laat Yvo ook maar gaan, die is ook onschuldig.’ De rechercheur begint te lachen. ‘Denk je nou echt dat ik in dit toneelstukje trap ? Vergeet het maar. Je gaat nu terug naar je cel.’
Onderweg passeren ze Bertha. ‘Volhoude, meid! Ze kenne je niet voor eeuwig vasthouwe!’ Julia wordt opnieuw de cel ingeduwd, waarna de grote massief metalen deur wordt gesloten. Julia weet niet meer wat ze moet doen. ‘Schoft, vergeet vooral mijn rechten niet. Dit is pure mishandeling!’ Na deze woorden van Julia wordt de deur weer geopend. ‘Wat zei je?’ De rechercheur kijkt haar nors aan. ‘Ik zei dat je vooral mijn rechten niet moet vergeten. Jullie mishandelen me gewoon. Ik krijg niet eens de gelegenheid om goed te eten.’ ‘Sorry hoor, dat we geen haute cuisine voorschotelen hier, maar ja, we zijn ook geen restaurant hè.’ Julia stapt uit de cel. Geef me mijn spullen terug. Nu!’ Ik ga hier weg, je hebt niet het recht om me hier nog langer vast te houden.’
De rechercheur haalt zijn arm naar achteren en wil uithalen, als Julia een opgeluchte kreet uitstoot. ‘Oom Abraham, Hendrik, pap.’ Julia’s vader, de bediende en haar oom stappen het politiebureau binnen. ‘Ik zou dat niet doen rechercheur, u heeft de wet al aan uw laars gelapt. Dit meisje gaat nu met ons mee en tegen u zal een aanklacht wegens mishandeling en het niet naleven van de regels worden ingediend bij de officier van justitie.’ De mond van de rechercheur valt open van verbazing. ‘Wat ?’ ‘U heeft mij gehoord. De naam is Abraham M….’ ‘Ja ja, ik weet al wie u bent.’ Dan stapt Julia’s vader naar voren. ‘Ik eis alle spullen van mijn dochter terug. Gaat het schatje ?’ Julia begint te huilen. ‘Nee. Ik ben nog nooit zo vernederd.’
Een klein half uur later staat Julia samen met haar vader, de bediende en haar oom op straat. ‘Oké jongedame, nu kun je even haarfijn uitleggen wat er gebeurd is.’ Julia haalt diep adem. ‘Ik was verdwaald in de stad en een aardige vrouw nam mij mee naar huis omdat ik gewond was. Maar zij en haar zoon hebben geen geld en hebben een huurachterstand, en ik bood hem geld om mij de weg te wijzen. Toen dachten die ezels van agenten dat we drugs aan het dealen waren.’ Julia’s vader begint te lachen. ‘Jij maakt wat mee.’ Julia grijnst. ‘Niet zoveel als ik zou willen. Ik wil meer mensen leren kennen, een sociaal leven opbouwen.’ Haar vader kijkt haar aan. ‘Daar hebben we het thuis wel over. Waar wonen die mensen die jou geholpen hebben ?’ Julia lacht. ‘Ik weet het niet meer. Ik geloof dat die jongen ook nog vastzit hier.’
Dan komt Yvo naar buiten gelopen. ‘Ze hebben mij ook maar vrij gelaten. Ze zien onze onschuld in.’ Julia’s vader kijkt Yvo aan. ‘Dus jij hebt mijn dochter geholpen ?’ ‘Ik heb niet zo heel veel gedaan. Alleen de weg gewezen. Dat is alles.’ ‘Stap maar in de limo, dan brengen wij je thuis. Yvo kijkt verbaasd. ‘Ik ? In een limo ? Cool!’
Nadat Yvo thuis is gebracht gaat het gezelschap richting het huis waar Julia met haar ouders woont. Daar aangekomen staat haar moeder haar al op te wachten. ‘Zie je nou wat er van komt als je je in laat met dat gewone volk ?’ Julia lacht. ‘Ik wil meer mensen van het gewone volk leren kennen. Het enige verschil tussen hun en ons is dat wij meer geld hebben.’ Haar moeder kijkt haar boos aan. ‘Dat wordt geen winkeldagje volgende maand. Je moest je schamen.’ Julia heelt haar schouders op. ‘Mam, dat kan me niet schelen. Ik weet nu hoe het is om een leven te hebben dat ik zelf leidt. En het kan me ook niet schelen wat u ervan vindt, maar ik ga mijn eigen leven leiden.’ ‘Zo is het wel genoeg geweest ja!’
Moeder en dochter staan star tegenover elkaar, elkaar diep in de ogen kijkend. Het is Julia’s vader die de stilte doorbreekt. ‘Luister eens naar je dochter. Wij zijn zolang bezig geweest met haar te beschermen dat we niet naar haar geluisterd hebben.’ Dit maal is het Julia’s beurt om vol verbazing te staan. ‘Pap, je staat aan mijn kant ?’ Haar vader knikt. ‘Dit hele voorval heeft me doen inzien dat jij ook een eigen mening hebt. En ik vind dat we die moeten respecteren. Wij zijn altijd zo bezig geweest met jou te beschermen, dat we er niet bij stil stonden dat jij het allemaal misschien anders wilde. Daarom krijg je vanaf nu inspraak in wat je wilt doen.’ Julia’s moeder kijkt haar man verbaasd aan. ‘Maar Leonard…’ ‘Nora, alsjeblieft. Het is voor haar eigen bestwil.’ ‘Goed dan, maar ik ben het er niet mee eens.’ Julia vliegt haar moeder om de nek. ‘Bedankt. Ik ga nu even naar mijn kamer.’
Glimlachend zit Julia voor haar raam naar de spelende kinderen aan de overkant van de straat te kijken. De geur van shampoo hangt nog in haar haar. Een gevoel van trots heeft bezit genomen van haar lichaam en is sterker dan alle nare ervaringen van de afgelopen 24 uur. Gisteren kon ze alleen nog maar dromen van een leven zoals iedereen. Nu heeft ze een belangrijke stap in de goede richting gezet. En ze weet dat ze ooit plezier zal hebben, net als de kinderen aan de overkant van de straat.