Het park is verlaten als Carlo in het holst van de nacht op het bankje aan de oever van de rivier zit. Aan de overkant ziet hij de lichten van straatlantaarns op de dijk en hij neemt daar de koplampen waar van auto’s die niet rijden. In het vage licht kan hij met moeite enkele gestaltes, die ogenschijnlijk onrustig heen en weer lopen, van het duister onderscheiden. De stemmen die door de wind worden meegevoerd, geven Carlo de indruk dat er een zekere paniek heerst onder de mensen op de dijk. Hoewel het hem zeker benieuwt waarom de mensen zo nerveus lijken te zijn, kan hij er niet te lang bij stilstaan. Hij heeft al teveel aan zijn hoofd.
Verkeerslicht
Er was eens een boerin uit Drachten, Die stond voor het verkeerslicht te wachten, Het licht sprong op groen, En toen zij niets leek te doen, Hoorde zij getoeter van achter. Zij bleef stilstaan die trien, En het werd oranje bovendien, En ze gaf pas weer gas, Toen het licht alweer rood was, Want die … Lees meer