Het leek een normale marktdag te worden, op 13 oktober 1743. De Grote Markt te Haarlem was de ontmoetingsplaats van kopers en verkopers. De handel floreerde er, hetgeen de welvaart zeker ten goede kwam. Althans, zo was het voor de meeste marktkooplui. Niet voor iedereen waren rooskleurige tijden weggelegd. Twee vrouwen, iets wat in die tijd opmerkelijk te noemen was, hadden ieder hun eigen handeltje. De een, Neeltje, verkocht zelfgemaakte potten. Haar man was pottenbakker, en zijn waar werd door haar verkocht. In de stad was zij ook bekend als ‘de Pot’. De andere vrouw heette Hanneke. Zij was weduwe. Haar man was ze verloren toen hij zeven winters geleden door het ijs van het Spaarne was gezakt. Haar broer was handelsreiziger, en de waar die hij inkocht, ketels, verkocht zij op de markt. Haar bijnaam was ‘de Ketel’.
Voor beide dames was het moeilijk om hun waar te verhandelen. Weliswaar behoorden potten en ketels tot de benodigde huisraad, maar het feit dat ze vrouwen waren maakte het er niet makkelijker op voor ze. Vandaar dat ze op een goede dag besloten om de handen ineen te slaan, en gezamenlijk hun waar te verkopen. Op deze beslissing hebben ze tot in de nadagen van hun leven met spijt terug gekeken. Want op de 8e oktober van 1743 ging het goed mis.
Een man en een vrouw, beiden begin dertig, kwamen bij de marktkraam van Neeltje en Hanneke. Zijn naam was Willem Hoofd, haar naam was Marieke Bovenwater. Ze waren net verloofd en voor hun toekomstige woning waren ze huisraad aan het inkopen. Financieel ging het ze niet voor de wind, en ze hadden die dag al zoveel ingekocht, dat ze nog net genoeg geld hadden voor of een pot, of een ketel. En natuurlijk wilden zowel Hanneke als Neeltje hun waar verkopen.
Het was dan ook niet vreemd dat beide dames hun waar aanprezen. ‘Mijn potten zijn van een zeer uitmuntende kwaliteit. Ze gaan jaren mee.’ ‘Maar wat heb je aan een pot als je geen ketel hebt ?’ ‘Ik geef toe, een ketel is erg handig, maar u heeft meer aan mijn potten. Moet u eens zien hoe sterk deze eruit zien.’ ‘Ja, maar mijn ketels zijn sterker.’ En om haar gelijk te bewijzen, pakte Hanneke een pot van haar concurrente, en gooide deze op de grond. In tientallen, misschien wel honderden stukken, spatte deze uiteen. Vol ongeloof keek Neeltje naar de gebroken pot. Hanneke vervolgde haar betoog. ‘U ziet, de pot oogt misschien sterk, maar een ongeluk zit in een klein hoekje. En als het uit zijn hoekje kruipt, kan het ongeluk potten breken. Maar, zie hier wat er gebeurt met mijn ketel, wanneer het ongeluk zich daar op richt.’ Hanneke pakt een ketel en laat ook deze op de grond vallen. Het maakt wat lawaai, maar de ketel breekt niet. ‘Zie, geen scheuren, en geen tientallen stukken om bijeen te rapen.’
Marieke was onder de indruk. ‘Willem, zo’n ketel gaat volgens mij veel langer mee dan een pot.’ Willem knikte. ‘Wacht even. Begrijp ik nu goed dat u zich laat overtuigen door de vernielzuchtige wijze waarop mevrouw hier handel drijft ?’ Neeltje liet het er niet bij zitten. ‘Potten zijn ook niet gemaakt om mee te gooien mevrouw. Dus laat u niet bedotten.’ Hanneke wierp haar concurrente een kwade blik toe. ‘Natuurlijk niet. Maar stel dat een pot uit de handen valt, dan krijg je hetzelfde resultaat.’ Neeltje zweeg even, om zich vervolgens meer tot Marieke te wenden. ‘Mevrouw, de keus is natuurlijk aan u. De vraag is alleen of u wel iets wilt kopen van iemand die u een kluns noemt.’ ‘Dat zei ik niet Neeltje! Ik zei alleen maar dat…’ Willem onderbreekt de kemphanen. ‘Dames, wij hebben nog meer te doen. Goedendag.’ Willem trok zijn verloofde aan haar arm, en samen liepen ze weg.
Verontwaardigd keken de beide marktkoopvrouwen elkaar aan. ‘Heb je nu je zin ?’ ‘Ik ? jij hebt ze weggejaagd hoor!’ ‘Hoe durf je dat te zeggen ? Jij begon met potten te gooien.’ Het duurde niet lang, voordat de dames elkaar letterlijk in de haren vlogen. Olaf, een schoorsteenveger die bij een nabijgelegen marktkraam stond te praten moest tussenbeide komen. ‘Rustig dames. Kalmeert u alstublieft.’ Hij wurmde zich tussen de dames en maande ze tot kalmte. ‘Bemoei je er niet mee lapzwans,’ sneerde Hanneke. ‘Dames, het is duidelijk dat u beiden een geschil heeft.’ Neeltje knikte. ‘Dat klopt. Zij heeft mijn klanten weggejaagd.’’ ‘Ach welnee, dat heeft ze zelf gedaan, en bovendien, het waren mijn klanten.’ ‘Hoe kom je daar nou bij ? Ze wilden duidelijk mijn pot kopen, totdat jij…’ ‘Ik dacht het niet, ze waren duidelijk geïnteresseerd in mijn ketels.’ ‘Hoe kom je daar nou weer bij mens!’ ‘
Olaf schudde zijn hoofd. ‘Dames, dames. Het lijkt me duidelijk dat we zo de rest van de dag door kunnen gaan. U kunt elkaar blijven verwijten de schuldige te zijn, maar waarschijnlijk komt u daar nooit uit.’ Hanneke keek hem vragend aan. ‘En wat wil je daarmee zeggen ?’ ‘Ik wil mijn hulp aanbieden bij het oplossen van uw geschil. In het dorp waar ik vandaan kom, hebben we daar een beproefde methode voor. Het lot zal de ware schuldige aanwijzen.’ De dames keken hem geïnteresseerd aan. ‘En wat houdt dat in ?’ Olaf lachte. ‘Ik zet drie emmers neer. Eentje bevat stof, en twee bevatten roet. U zult niet kunnen zien wat er in welke emmer zit. Ieder mag u een emmer kiezen, en deze zal ik over uw hoofd leeggooien. Degene die zwart wordt van het roet is de ware schuldige.’ Neeltje en Hanneke keken elkaar even aan. ‘Ik heb niets te verliezen,’ verklaarde Neeltje, ‘ik doe mee.’ ‘Als zij mee doet, dan doe ik ook mee. Ik wil haar kop wel eens zwart zien. Het kan er nooit slechter op worden!’
En zo geschiedde het dat Olaf drie emmers pakte, waarvan hij er twee vulde met roet en een met stof. Zowel Neeltje als Hanneke kozen een emmer. In het midden van de Grote Markt namen zij plaats, met de ruggen naar elkaar toe. De andere handelaren staakten hun handel om het schouwspel te kunnen volgen. Het publiek stroomde van alle kanten toe. En op het moment dat Olaf weer ten tonele verscheen werd het doodstil.
‘Dames en heren,’ sprak hij, ‘deze dames hebben een meningsverschil. Zij hebben beiden een emmer gekozen, en ik zal deze nu boven hun hoofd omkeren. Degene die roet over zich heen gestrooid krijgt, is de ware schuldige.’ Gespannen keek de verzamelde mensenmassa toe. Eerst pakte Olaf de emmer voor Neeltje en keerde deze boven haar hoofd om. Daarna deed hij hetzelfde met de emmer voor Hanneke. ‘Dames en heren, zie hier de ware schuldige. Mevrouw Pot en mevrouw Ketel, u kunt zich omdraaien.’ Zodra ze aan deze woorden gehoor hadden gegeven, begonnen zowel Neeltje als Hanneke te wijzen. ‘Zie je wel, het is allemaal jouw schuld! Jij bent gitzwart!’ ‘En jij niet dan ?’ Ze keken elkaar aan, en verplaatsten hun blik naar hun eigen kleren. ‘Krijg nou wat. We zijn allebei zwart.’
Olaf knikte. ‘Inderdaad dames. Dat betekent dat u beiden schuld heeft aan het geschil dat tussen u bestaat. Het heeft dus geen zin om elkaar de schuld te geven.’ Neeltje en Hanneke zwegen, totdat Hanneke een ander strijdpunt bedacht. ‘Mijn kleren! Weet je wel hoe lang ik zal moeten schrobben om ze weer schoon te krijgen ? Als jij niet had ingestemd met dit stomme idee, dan had ik me die moeite kunnen besparen.’ ‘Ja luister eens, als jij er niet mee had ingestemd dan had ik me ook wel terug getrokken hoor.’ Hoofdschuddend bekeek Olaf het schouwspel in het midden van de markt. De rest van het publiek leek zich echter prima te vermaken met dit schouwspel.
Na die bewuste dag verbraken Hanneke en Neeltje hun samenwerking. Neeltje verhuisde haar kraam zelfs naar de andere kant van de markt, om maar zo min mogelijk met Hanneke geconfronteerd te hoeven worden.
Het duurde niet lang voordat reizigers het verhaal van Neeltje en Hanneke over het land verspreidden. Beide dames zijn nu verworden tot een begrip in de Nederlandse taal en hebben vele nazaten. Want ook vandaag de dag verwijten vele potten nog vele ketels.