In de luwte van de bomen stopte ik, buiten adem en met mijn hand steunend tegen een van de eeuwenoude stammen. Hoog boven me ritselden bladeren op het ritme van de wind. Vogels, donker als de nacht, vlogen krijsend op richting de zon die me mijn vijanden toonde. Vooral ’s nachts probeerden ze me het leven zuur te maken, verscholen in de duisternis, net zo donker als zij.
Mijn benen wilden niet meer, maar ik moest de rand van het bos zien te bereiken voordat de schemering inviel. Ik liet de boom los en begon weer te lopen. Voor rennen had ik de energie niet meer. Omkijkend, constateerde ik tot mijn grote opluchting, de woorden van de Oude Simon indachtig, het vage silhouet op de grond dat begon bij mijn voeten en elke beweging die ik maakte imiteerde. Mijn tijdsbesef was op dat moment al lang verdwenen. De schemering kon me verrassen en dus probeerde ik me te oriënteren aan de hand van de zon, die schuin links van me stond. Als ik de goede richting op liep, naar het westen, scheidden slechts enkele uren me nog van een nieuwe helse nacht. Zo ver als ik kon kijken, zag ik de eeuwenoude bomen die hoog richting de hemel oprezen. Hoe ver ik nog verwijderd was van de veilige wereld, wist ik toen niet. Al wat ik op dat moment kon doen, was hopen op een goede afloop.
Was dit wat de Oude Simon had bedoeld toen hij zei dat het Schaduwland op eigen risico betreden wordt? Toen hij vertelde dat ik niet bang moest zijn voor de schimmen uit het verleden, dacht ik dat hij doelde op mijn herinneringen en de mensen die daar vanuit een gezamenlijk verleden in rondwaarden. Hoe letterlijk hij de tekst bedoelde, kon ik toen echter niet vermoeden. Daar kwam ik pas achter toen ik, de tweede avond van mijn verblijf, in de buitenlucht moest slapen. Het was een warme nacht en ik kon de slaap moeilijk vatten. Ik lag midden in het bos op een open plek tussen de bomen, vanwaar ik de maan bijna vol aan de hemel zag staan. Het was windstil, en toch ritselden de bladeren van de lage struiken. Mijn zaklamp omklemde ik met mijn hand, en toen ik vlakbij iets hoorde, deed ik hem aan, maar de wereld in het licht was leeg, op de begroeiing die ik verwachtte na.
Ook de zaklamp was een tip van de Oude Simon, volgens wie het licht me zekerheid zou bieden dat er niets was om bang voor te zijn. Pas nu begrijp ik de werkelijke betekenis van die woorden. Zou Peter hetzelfde advies hebben gekregen, voordat hij het Schaduwland betrad? Wat, of wie, zocht hij er eigenlijk? Die vraag zal, als de Oude Simon gelijk heeft, voor mij altijd onbeantwoord blijven, net als zo vele vragen, zoals of hij dat wat hij zocht ook heeft gevonden.
De schemering begon al te vallen toen ik, nog steeds buiten adem, de vage geur van vuur rook. Hijgend zocht ik met mijn handen steun op mijn knieën, terwijl ik probeerde mijn oriëntatie terug te krijgen. Hoewel ik had geprobeerd in een rechte lijn te lopen, moest ik af en toe noodgedwongen mijn koers wijzigen omdat de begroeiing te dicht was om doorheen te komen. Voor mijn gevoel kwam ik elke keer echter weer in de goede richting uit. Een enkele keer verscheen er een silhouet tussen de bomen, dat geschrokken wegrende als ik ernaar keek. Op dat moment was ik in het voordeel,. Daglicht maakte schaduwen zichtbaar. In het duister waren zij een met de omgeving, en niet genegen om mij een vrije doortocht te gunnen. Ze laten je binnendringen in hun wereld, maar wie wil vertrekken, wordt hun speelbal. Wie het spel verliest, betaalt de hoogst denkbare prijs.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik iets bewegen tussen de struiken rechts van me. Twee donkere gestalten waren half zichtbaar tegen de bomen. Een zacht gefluister bereikte mijn oor vanaf de andere kant. Ook daar zag ik een schim, die brutaal mijn richting op kwam. Mijn hand zocht naar de zaklamp, maar mijn zakken waren leeg. Wanneer hadden ze hem afgepakt van me? Of was ik hem gewoonweg verloren tijdens mijn vlucht? Twijfelend keek ik om me heen, terwijl ik in het geleidelijk dovende daglicht de zwarte silhouetten zag vervagen. Maar ondanks dat ik ze nog met moeite kon zien, wist ik dat ze dichterbij kwamen. Mijn enige verdediging was ik kwijt, en er restte me dan ook weinig anders dan wegrennen. Zo snel ik kon, vluchtte ik in de richting van wat het westen voor mijn gevoel zou moeten zijn. In de struiken hoorde ik het geritsel dat de aanwezigheid van mijn vijanden nog eens benadrukte. Door mijn route telkens te verleggen, probeerde ik ze af te leiden. Dit leidde ertoe dat ik geen idee meer had welke richting ik op rende.
Ze waren met veel, en ze waren overal. Het leken er ook meer te zijn dan de dagen ervoor. Een stem in mijn hoofd vertelde me dat ik me moest opmaken voor een wilde nacht zonder rust. Dat is hun tactiek. Wie het Schaduwland betreedt, wordt eerst opgejaagd. Als je de ochtend haalt, ben je zo moe, dat je overdag slaapt, zonder de kracht om te vluchten. En ’s nachts jagen ze je weer op,. Net zo lang tot je het opgeeft. En dan slaan ze hun laatste slag. Die nacht was mijn redding de geur van het vuur die mijn neus weer binnendrong. Tussen de bomen zag ik een lichte gloed en ik herkende de vuurkorven rond de hut waar ik mijn eerste nacht had doorgebracht, Met de laatste kracht die me nog restte, trok ik een sprint naar de houten boshut. Nog voordat ik met mijn vuisten op de deur kon bonken, ging deze open en greep een grote hand mijn schouder beet en trok me naar binnen.
“Dat scheelde niet veel, Tom. Dat scheelde helemaal niet veel,” sprak de bekende stem van de Oude Simon.
Peter was al jaren zoekende naar iets of iemand. Het exacte doel van zijn zoektocht is mij nog steeds niet bekend. Er zijn echter aanwijzingen dat zijn vader, verdwenen toen Peter zes jaar oud was, er iets mee te maken had. Jarenlang geloofde Peter dat zijn vader nog ergens in leven was, maar met de jaren verstreek ook die hoop. In de maanden voordat ik mijn beste vriend probeerde te vinden, is hij in contact gekomen met de Oude Simon, die hem vertelde over het Schaduwland. Via aantekeningen van Peter kwam ik zelf ook in contact met de oude man, ongeveer twee weken nadat Peter verdwenen was.
“Ik verwachtte je al,” zei de Oude Simon toen ik voor de eerste keer voor zijn deur stond. Zonder te vragen wie ik was, liet hij me binnen in zijn arbeiderswoning uit de jaren ’30 van de vorige eeuw. Op de salontafel stond een theepot met twee kopjes ernaast. Op het schoteltje van het kopje dat ik kreeg, lag één suikerklontje. De oude man wist dus precies hoe ik mijn thee het liefst dronk. Dat was een van de vele dingen die ik nooit heb begrepen van hem. De Oude Simon zag dingen die niemand kon zien, zoals ook uit zijn verhaal bleek. Hij had geleerd naar schaduwen te kijken en ze te zien zoals ze werkelijk zijn. Onze schaduw vertelt namelijk meer dan we denken. De oude man lachte om mensen die zoeken naar de ziel van de mens. Die ziel is namelijk duidelijk zichtbaar in het licht. Een schaduw is meer dan een donkere tekening van het licht, het is onze ziel en als wij sterven, blijft onze schaduw bestaan. De schaduw doolt rond in het donker, omdat hij niet gezien wil worden in het licht. Hij zoekt het Schaduwland, maar niet elke schim weet dat te vinden. Geesten en spoken zijn dan ook niets anders dan de schaduwen van onze voorouders. In het Schaduwland zijn zij vrij, dat is hun territorium, waar ze niet gestoord worden door menselijk handelen. Een sterveling die zich in het Schaduwland waagt, zal met argusogen worden bekeken en worden opgejaagd, uit angst dat het Schaduwland zal worden verstoord.
Peter had ongetwijfeld hetzelfde verhaal gehoord als ik, en daarna wist hij een ding heel zeker: datgene wat hij zocht, moest zich wel in het Schaduwland bevinden. De Oude Simon wees hem de weg, en gaf hem dezelfde tips mee als ik enkele weken later kreeg toen ik mijn beste vriend wilde gaan zoeken en redden, maar uiteindelijk moest ik vooral mezelf redden.
“Je moet nu echt gaan,” sprak de Oude Simon, terwijl hij aan mijn schouder schudde. Mijn ogen hadden een paar minuten nodig om aan het beperkte licht in de boshut te wennen.
“Hoe laat is het?”
“Tijd om te gaan, Tom. Je kunt niet langer blijven.”
“Maar het is nog donker buiten.”
Ik was opgestaan en stond voor het raam. Enkele vuurkorven buiten waren gedoofd. De Oude Simon stond achter me en reikte me een olielamp aan.
“Neem deze mee.”
Twijfelend pakte ik de lamp aan.
“Maar het is nog donker, hoe…”
Ineens zag ik het. Met de olielamp in mijn handen liep ik om de oude man heen. Er was geen twijfel mogelijk. De man had geen schaduw meer. Mijn herinnering fluisterde de woorden die hij daarover eens had gesproken. Je kunt het aan de schaduw van iemand zien als hij stervende is. Langzaam laat de schaduw los en ontstaat er een afstand tussen ons en onze schaduw. De meeste mensen zullen het niet zien, maar ik zag het duidelijk bij de Oude Simon.
“Waar is…”
“De ouderdom, Tom. We hebben niet lang meer. Buiten ben je veiliger dan binnen nu. Hier wacht mijn schaduw op jou. Als ik mijn laatste adem heb uitgeblazen, en hij definitief los is van wie ik nu ben, komt hij achter je aan. Net als al die andere schaduwen. Neem de lamp,” de oude man kuchte, “Neem de lamp en loop naar het westen. Over een paar uur kom je bij een weg. Volg die tot het dorp. Daar komen de schaduwen niet meer, en daar ben je dus veilig.
“En mijn vriend dan?”
“Hier, lees dit als je in het dorp bent. Niet eerder.”
De Oude Simon overhandigde me een envelop. Ik zag hoe hij ging zitten in zijn schommelstoel, met zijn handen op zijn borst. Hij knikte naar me en sloot zijn ogen. Op het moment dat zijn ademhaling stopte, werd het killer in de boshut. Buiten doofde de een na de andere vuurkorf. Vanaf dat moment stond ik er alleen voor. Ik was de enige sterveling in het land van de schimmen van gestorvenen. Snel pakte ik mijn spullen bij elkaar en met de lamp in mijn hand liep ik het nog donkere woud in.
De stilte in een bos waar zelfs de dieren zich amper wagen is het ergst. Het vrolijke gefluit van vogels is een geruststellend geluid. Het is alsof ze zingen dat er niets is om voor te vrezen, dat alles goed komt en dat de wereld vrij is van gevaar. Des te onheilspellender vond ik het, toen ik buiten de boshut van de Oude Simon niet eens het krassende geluid van een kraai hoorde, laat staan het vrolijke gefluit van een merel, het geklop van een specht of het geroekoe van een duif. Trillend op mijn benen stapte ik weg van de hut. Omkijkend zag ik dat de laatste vuurkorf doofde en de boshut, met het lichaam van de Oude Simon erin, werd zelf een schaduw in de duisternis.
Op een open plek bleef ik staan, mijn arm met de olielamp was volledige gestrekt, en ik draaide rondjes op mijn plek, in een poging mijn oriëntatie te vinden. Ik zag de maan, hoog aan de hemel, en sterren. Mijn blik zocht naar de poolster, de gids naar het noorden, maar de bomen schermden een deel van de sterrenhemel af voor me. Ik keek om me heen. Gloorde ergens al het ochtendlicht dat me wees welke kant ik niet op moest? Ik probeerde te bedenken van welke kant ik was gekomen toen ik de boshut bereikte. Op mijn gevoel liep ik een kant op waar ik dacht dat het westen was. Het gefluister van de schaduwen werd sterker, en ik wilde niet meer blijven wachten. Ik moest lopen, om voor het einde van de dag het dorp buiten het Schaduwland te bereiken. In het schijnsel van de lamp zag ik schaduwen zich terugtrekken in de duisternis. De olielamp leek me een vrij doortocht te geven. Toch moest ik op mijn hoede zijn. De voetstappen die ik achterliet, waren namelijk niet verlicht.
Ik voelde de aanwezigheid van de tientallen, misschien wel honderden schimmen die me volgden. Zou de schaduw van de Oude Simon een van hen zijn geweest? Ik probeerde er niet aan te denken, en liep zo snel ik kon door. Mijn benen voelden vermoeid aan en ik kon niet anders dan even tegen een boom leunen om op adem te komen. Dat was het moment dat de schaduwen kozen voor hun aanval. Zoals een schaduw een spiegelbeeld is van ons, zijn wij in het Schaduwland het spiegelbeeld van onze schaduw. Schaduwen kunnen je slechts opjagen en om je aan te vallen, gebruiken ze je schaduw. Toen ik door wilde lopen, merkte ik dan ook dat dat niet ging. Iets hield me tegen en toen ik omkeek, zag ik in het flauwe licht van de olielamp dat achter me viel, de donkere brij op de plek waar ik mijn schaduw verwachtte. In een reflex wilde ik me omdraaien, maar daarvoor werd mijn schaduw te goed vastgehouden. Ik stond aan de grond genageld, en probeerde me de woorden van de Oude Simon voor de geest te halen. Wat had hij ook alweer gezegd over vechten met schaduwen? Je kon bij wijze van spreken over ze heen lopen, en ze zouden er niets van voelen. Net zoals wij in onze wereld niets voelen van een schaduw die op ons geprojecteerd wordt.
“De schaduwen vallen jouw schaduw aan, vecht daarmee terug.” De woorden van de Oude Simon dansten door mijn hoofd. Mijn armen konden weinig doen, omdat die van mijn schaduw werden vastgehouden. Mijn benen werden echter niet door de schaduwen belaagd. Ik schopte naar achteren en voelde de druk van mijn schouders wegvallen. Zodra het kon, draaide ik me om, met de lamp voor me uit. De schaduwen deinsden terug, en mijn eigen schaduw was verplaatst, weg van de aanvallers.
Met mijn hand hield ik de olielamp achter me, zodat mijn schaduw voor me kwam. Met mijn vrije arm sloeg ik in het wilde weg voor me uit. Schaduwen die door de schaduw van mijn arm werden geraakt, dropen af, en namen de andere mee. Een aantal van hen liet zich echter niet afschrikken en viel me vanaf de zijkant aan. Een van hen trok aan de schaduwarm waarin ik de lantaarn hield. Ik probeerde hem van me af te slaan, maar hij hield vast. Hij greep de pols van de schaduwarm vast en ik zag mijn schaduwhand zich openen. En toen was ik de olielamp kwijt. Het glas brak toen hij op de grond viel. De olie stroomde eruit, op de droge bosgrond. De schaduw die mijn arm had aangevallen, liet los. In het licht van de brandende olie zag ik dat hij een duim op stak en weg liep. Had hij me willen helpen? Waarom had hij dan de lamp afgepakt? Qua vorm leek hij niet op de Oude Simon, dus wiens schaduw was het dan? Ik keek naar de grond, maar de schaduw was verdwenen. Het vuur van de olielamp greep om zich heen. Ineens besefte ik wat de schaduw had willen doen en waarin hij ook geslaagd was. Vuur… licht!
Mijn benen kwamen weer in beweging en ik begon te rennen. Dit keer niet om te vluchten voor de schaduwen, maar ik vluchtte met hen mee voor de vlammen die een steeds groter gebied in macht kregen. Ondanks het felle licht van het vuur, was de grond achter me zwart door de schaduwmassa die met me mee vluchtte. De schaduw die de lamp uit mijn hand had geslagen, had de schaduwen en mij gelijken gemaakt, vluchtend voor een gemeenschappelijke vijand. Was het echt de Oude Simon geweest die dit had gedaan, of beeldde ik me dat slechts in? Ik keek om en constateerde dat de vlammen ver achter me bleven. Het vuur leek zijn opmars te staken, en de lichte vlammen gingen steeds lager over in een donkere rook. Iets of iemand doofde de vlammen, maar ik wilde niet nadenken over wie dat dan zou kunnen zijn. De schaduwen, het bos… ik moest er weg en wel zo snel mogelijk. Ik moest het dorp bereiken.
Het dovende licht van de vlammen ging langzaam over in het ontluikende licht van de opkomende zon. Ik stopte en keek om me heen. Ondanks de schemering zag ik slechts enkele schaduwen die om mij heen bewogen. Hun gefluister bereikte met moeite mijn oren, maar ik verstond ook nu niet wat er gezegd werd. Een ander geluid verstond ik beter. Vanuit de verte kwam het geluid van een motor. Was dat de weg waar de Oude Simon het over had gehad? Dan was ik bijna in veiligheid. Ik rende dan ook in de richting van het wegstervende geluid. Hoe lang ik rende, weet ik niet, maar ineens zag ik het: het donkergrijze asfalt aan de andere kant van de bomen. Daarachter strekte zich een eindeloze groene leegte uit. Ik was nog maar enkele meters van mijn doel verwijderd, maar toch zou ik er niet zomaar komen. Tussen de bomen, waar het zonlicht zou moeten doordringen, was de grond zwart. Tot zover ik kon zien, waren er schaduwen tussen de bomen. Hijgend stopte ik. Doordat de zon achter me stond, zag ik mijn schaduw voor me. Van tussen de bomen kwamen donkere gestalten mijn kant op. Met het besef dat ik me het bos uit zou moeten vechten, balde ik mijn vuisten. De schaduwen leken niet onder de indruk en kwamen steeds rapper dichterbij. Eentje stortte zich bijna op mijn schaduw, toen ik begon te rennen. Wild om me heen slaand rende ik vooruit. Een pijnscheut trok door mijn arm, toen ze mijn schaduw terugsloegen. Pijn was echter voor later, het belangrijkste was dat ik levend het Schaduwland zou verlaten. Geremd door de schaduwen die op de mijne doken, kwam ik steeds langzamer vooruit. Ik schopte en sloeg in het luchtledige en hoorde vaag het geluid van lachende stemmen.
En ineens stond ik in het open veld tegenover het bos. Ik keek om en zag zonlicht tussen de bomen. Er was geen schaduw te bekennen die er niet hoorde. Ik keek naar mijn voeten en tot mijn opluchting merkte ik dat mijn schaduw nog vastzat. Verderop zag ik twee kinderen, die me lachend aankeken. Ik liep op ze af en vroeg naar het dorp. Giechelend renden ze voor me uit, onderwijl vragend waarom ik tegen de lucht aan het schoppen was geweest. Tijdens de wandeling naar het dorp keek ik ene paar keer naar rechts, het bos in. Van buiten het Schaduwland was er niets bijzonders te zien in het bos. De bomen wierpen hun gebruikelijke schaduwen tussen de stammen door, en het enige ritselen dat je hoorde, was de wind die tussen het loof van de boomtoppen doorgleed.
Het dorp was niet ver, en de kinderen verdwenen snel uit mijn zicht toen ik de bebouwing had bereikt. Aan de rand van het dorp stond een café, waar ik naar binnen liep. Op de barman en een enkele gast na, was er niemand. Ik nam plaats op een bank bij een tafel bij het raam en bestelde een uitsmijter en een glas cola. Toen ik mijn jas naast me neerlegde op de bank, viel mijn oog op de witte envelop in mijn binnenzak. Het was de brief die de Oude Simon me had gegeven tijdens zijn laatste minuten. Met de envelop in mijn handen staarde ik uit het raam en mijn herinneringen aan de afgelopen dagen schoten door mijn hoofd. Een deel van mij wilde niet geloven dat alles echt gebeurd was en dat het geen vage droom was. Het Schaduwland was… is echt, daar ben ik echter van overtuigd. Die overtuiging werd gesterkt door de brief van de Oude Simon.
“Beste Tom,
Als je dit leest, heb je het Schaduwland veilig kunnen verlaten. Dat doet me deugd. Het is weinigen gegeven om niet voor eeuwig vast te zitten in het land waar de schimmen heersen. Ik ben nu een van hen, althans, mijn schaduw waart rond tussen de schaduwen. Je vriend, Peter, zal ook niet terugkeren. Misschien had ik eerder moeten vertellen wat ik al lang wist: hij kwam om nooit meer terug te keren. Het was zijn enige manier om herenigd te worden met iemand die hij in de normale wereld niet meer kon vinden. Het spijt me, als ik je valse hoop heb gegeven dat je hem ooit nog zou terugzien. Maar het is niet voor niets geweest. Elke generatie kent schaduwhoeders, een handvol mensen die het Schaduwland kennen. Jij bent nu een van hen, Tom, jij bent een van de hoeders van het Schaduwland. Mijn tijd is bijna om, ik ga je zo wakker maken en dan scheiden onze wegen. In de envelop zit een sleutel, daarmee kun je mijn huis, waar we elkaar voor het eerst ontmoetten, in. Het is jouw huis nu. Alles wat je nodig hebt om je nieuwe taak te volbrengen, vind je daar. Het ga je goed, Tom, en tot ooit. Je weet wanneer het zo ver is.
Simon.”
Ik vouwde de brief terug in de envelop en stopte hem in de binnenzak van mijn jas. De barman zette op dat moment de uitsmijter op tafel. Terwijl hij terugliep naar de bar, viel me de leegte tussen hem en zijn schaduw op. Ik zette het beeld echter uit mijn hoofd en begon te eten. Mijn nieuwe taak was voor later zorg.