18 oktober 1976
Vol afschuw keek Bernard hoe de glasscherf op zijn linkerarm drukte. Op het moment dat zijn huid bezweek onder de druk en openspleet, gilde hij het uit van de pijn. Hij wilde zich verzetten, de verminking van zijn eigen lichaam stoppen, maar hij kon geen weerstand bieden. Het was alsof zijn rechterhand een eigen wil had en zich niets aantrok van wat Bernard zelf wilde.
Daar waar het glas door de huid sneed, werd zijn arm rood. Bernard keek om zich heen. Hij was alleen in huis. Niemand kon hem tegen zichzelf beschermen. Hij keek naar het fragment van zijn spiegelbeeld dat hij kon zien in het laatste stuk spiegelglas dat nog aan de muur hing. Hij schrok van zichzelf. Hij had een wilde blik in zijn donkere ogen en plukken vettig haar hingen over zijn voorhoofd. Op het zichtbare deel van zijn wang zag hij de rode strepen.
Toen de glasscherf een nieuw, onaangetast stuk huid doorkliefde, schreeuwde Bernard het weer uit van de pijn. Zijn benen konden hem nog amper dragen, maar hij bewoog zich zo snel als hij kon naar de muur, waar hij zich met de rechterkant van zijn lichaam tegenaan gooide. Het had geen zin. Zijn eigen hand ging onverstoorbaar verder met het verwonden van zijn andere arm. Tranen stroomden over Bernards wangen. Hij had de kracht niet meer om te schreeuwen. Hij zag hoe de glasscherf zijn slagader naderde. Nog een centimeter en het bloed zou uit zijn pols spuiten. Een halve centimeter totdat Bernard leeg zou bloeden. Zou iemand hem nog vinden in dit huis? De buren woonden een paar honderd meter verderop. Hoe lang zou het duren voordat iemand hem zou missen? Nog twee millimeter. Zijn rechterhand verslapte. De glasscherf viel op de grond.
Bernard rende naar de wastafel. Zijn rechterhand gehoorzaamde hem weer en draaide de kraan open. Het water dat de afvoer in stroomde, kleurde rood. Prikkende pijnscheuten trokken door zijn arm, daar waar het water de verse wonden raakte. Bernard sloot zijn ogen en probeerde de pijn te verbijten. Toen hij zijn ogen weer opende, leek het bloeden te stoppen. Toen pas viel hem het patroon in de snijwonden op. Het waren letters die woorden vormden. Twee woorden die Bernard voor altijd bij zich zou dragen.
Time Diabolum.
30 oktober 1976
Voorzichtig schoof Bernard het gordijn opzij. Zijn lichaam verschool hij achter de smalle muur naast het raam. Hoewel hij broodmager was, deed hij zijn best om zijn buik in te houden. Een uur eerder hadden de bomen nog in het licht van de volle maan gebaad, maar wolken dreven vanuit het oosten snel dichterbij. Bernard wist dat de regen niet lang meer op zich zou laten wachten.
Hij liet het gordijn los en in een reflex voelde hij aan het verband om zijn linkerarm. Hij had het zelf aangebracht op de avond dat het glas door zijn huid had gesneden. Sindsdien durfde hij het niet te verschonen. Elke keer dat hij dacht aan wat hij onder het vuile verband met zich mee droeg, trok een pijnscheut trok door zijn arm
Hij wilde er niet meer aan denken en richtte zijn aandacht op de houten kist die naast hem op de grond stond. Het kaarslicht wierp een donkere, onheilspellende schaduw op de muur achter de kist. Al sinds hij tien maanden geleden, als erfgenaam van een oudoom die hij niet kende, in het huis was getrokken, was de kist er onlosmakelijk mee verbonden geweest. Hij stond in de kamer van Lucy, in de hoek onder het raam. Hij had hem rood geschilderd voor haar en de oude kleren die erin lagen, had hij gewassen. Toen had hij nog geen vermoeden in welk ongeluk de nieuwe verkleedkist van zijn dochter hen zou storten.
De regen tikte tegen het raam. Bernard trok zijn bruine regenjas aan en sleepte de kist naar buiten. Het zachte geklop dat eruit kwam, spoorde hem aan om zich te haasten naar de plek die hij bij daglicht had uitgekozen. Toen zijn voet het metaal raakte, liet Bernard de kist op de grond vallen. Bukkend tastte hij over de grond, totdat hij de steel van de schep vond die hij daar eerder had neergelegd. Hij had niets aan het toeval overgelaten. Niemand mocht weten wat hij ging doen. Mensen zouden hem vragen gaan stellen en hij zou zich afvragen of hij wel de juiste keuze had gemaakt. Maar er was geen weg meer terug. Hij was begonnen en zou het nu af moeten maken.
Het graven ging moeizamer dan Bernard had verwacht. Naarmate hij dieper kwam, zakten zijn voeten steeds verder weg in de modder. Toen hij nog maar net over de rand van de kuil kon kijken, klom hij eruit en staarde zuchtend naar beneden. Het gebonk in de kist haalde hem uit zijn met twijfels gevulde gedachten. De inhoud mocht nooit meer het daglicht zien, dat was het beste. Hij moest dit doorzetten.
Toen de kist de bodem van de kuil had geraakt, ging het geklop gepaard met een gesmoorde kreet. Bernard keek naar de foto in zijn rechterhand. Tranen vermengden zich met het regenwater op zijn wangen, toen hij Lucy zag. Ze was zes toen de foto werd gemaakt. Haar donkere haren hingen in twee vlechten over haar schouders. Haar ogen straalden en haar mond toonde de mooiste glimlach die Bernard ooit van haar had gezien. Trillend bracht hij zijn hand naar zijn mond en kuste de foto.
“Dag meisje. Ik hou van je,” fluisterde hij tegen de afbeelding in zijn hand.
Hij richtte zijn blik omhoog en sloot zijn ogen.
“Vergeef me, Heer.”
Nadat hij de foto had opgeborgen in zijn broekzak, pakte Bernard aarzelend de schep die in de berg aarde naast de kuil stond. Hij haalde diep adem en veegde met zijn mouw de tranen van zijn gezicht. Met een doffe klap kwam de eerste schep aarde op de kist neer. De schreeuwen volgden elkaar in hoger tempo op. Bernard liet zich er echter niet door afleiden en bleef aarde in de kuil gooien, totdat hij de geluiden die uit de kist kwamen niet meer kon horen.
12 maart 2011
Vanaf de oprijlaan kijkt Bram naar de villa. Een huivering trekt door zijn lichaam. Daglicht valt door de gaten tussen de planken die ooit het afdak van de veranda vormden. Een van de houten balken die het afdak ondersteunde, is gebroken en hangt aan de onderkant in het luchtledige. Het hekwerk is overwoekerd door planten die Bram niet kent. Verschrikt kijkt hij omhoog als een groep kraaien krassend opvliegt van het dak, waarvan de dakgoot los hangt en zachtjes heen en weer wiegt op het ritme van de wind. Onder de nok van het dak zit een rond venster met een gat erin. Zelfs vanaf deze afstand is te zien dat het houtwerk rondom het raam verrot is. De verf is zo goed als verdwenen, op een enkele rode vlek na. Dat geldt ook voor de rest van de houten gevel, die ten prooi is gevallen aan de weersinvloeden van vele jaren. Op de eerste verdieping telt Bram vier ramen, waarvan het derde raam nog maar op één scharnier lijkt te hangen en piepend danst op de wind.
“Ik vind het maar niets hier.” Trillend spreekt Bram de woorden uit.
Zijn vader komt naast hem staan en legt een hand op zijn schouder. “Volgende week komt een aannemer kijken wat er allemaal moet gebeuren aan achterstallig onderhoud.”
“Dat is het niet. Het huis… het voelt niet goed. Ik wil naar huis.” Bram voelt zijn hart in zijn keel kloppen. Hij is blij dat hij het portier van de auto vasthoudt, zodat hij het trillen van zijn benen nog enigszins kan verhullen.
“Bram is bang,” roept Anna ineens.
De twaalfjarige jongen draait zich om en kijkt zijn drie jaar oudere zus fel aan.
“Het is maar een huis hoor,” lacht Anna.
Bram slikt zijn woorden in en loopt zuchtend achter zijn ouders aan, die naar de voordeur lopen. Hij stopt om een stuk hout op te pakken dat in het gras ligt. De tekst die erop heeft gestaan, is nog gedeeltelijk leesbaar. “Timor,” leest Bram.
Het is het rechterdeel van het bord waarmee de naam van het huis werd aangeduid.
Villa Timor.
Nog voordat zijn vader de sleutel in het slot heeft gestoken, draait de voordeur piepend en krakend naar binnen open. De deur aan de linkerkant van de hal staat open. Als zijn vader de gordijnen heeft geopend, kan Bram zich niet aan de indruk onttrekken dat de woonkamer lange tijd geen daglicht heeft gezien. Een dikke laag stof ligt op de salontafel. De sofa zit vol met gaten op de plekken waar muizen door de stof heen hebben geknaagd. Ooit was het meubelstuk, nu vol met vuil en donkere vlekken, licht van kleur. Aan de wand achter de sofa hangt een schilderij scheef aan de muur. Er zitten donkerrode vlekken op het kunstwerk en de muur eromheen. De hoeken van de kamer hangen vol met spinrag.
Bram kijkt naar zijn zus, die ongemakkelijk om zich heen kijkt.
“Het voelt niet goed,” herhaalt hij.
Anna reageert niet.
“Kijken jullie anders even boven,” zegt hun moeder, die hoofdschuddend om zich heen kijkt bij de gedachte aan wat er allemaal aan het huis moet gebeuren.
Anna is als eerste boven. Bram houdt zijn adem in en zet zijn voeten voorzichtig op de traptreden die kraken onder zijn gewicht. Als hij zijn voet op het plateau halverwege zet, wordt zijn angst werkelijkheid. Het hout bezwijkt en Bram hangt met zijn voeten in het luchtledige. Hij probeert tevergeefs de trapleuning vast te grijpen. Samen met het verrotte hout stort hij de diepte in. Hij hoort Anna zijn naam roepen. Een pijnscheut trekt door zijn been als hij op de grond terechtkomt.
Doodstil blijft hij zitten. De ruimte waarin hij terecht is gekomen is donker. Het enige licht dat naar binnen komt, is het daglicht dat door het gat in de trap boven hem komt.
“Bram? Gaat het?” Roept Anna.
“Anna, wat is er aan de hand?” Hoort Bram zijn moeder roepen.
“Ik ben hier,” roept hij, terwijl hij voorzichtig opstaat. Zijn handen zoeken steun en vinden die bij een muur. Hinkelend om zijn pijnlijke been te ontzien, zoekt Bram naar een uitgang.
De ruimte is niet groot . Na een paar meter stuit hij op een nieuwe muur. Hij tast met zijn hand de wand af op zoek naar een deur. In de hoek voelt hij het houtwerk, maar hij kan geen deurklink vinden. Hij bonkt met zijn vuisten op de deur om te laten weten waar hij zit. Plotseling houdt hij op en luistert naar de stilte die niet langer stil is. Voorzichtig draait hij zijn hoofd om en slaakt geschrokken een kreet. In het licht dat door de kapotte trap de ruimte in valt, staat een meisje van ongeveer zes jaar oud. Ze heeft donkere vlechten die over haar schouders hangen. Ze draagt een blauwe jurk en in haar armen klemt ze een teddybeer. Als hij van de eerste schrik bekomen is, stapt Bram voorzichtig op het meisje af.
“Laat hem er niet uit,” fluistert ze.
“Wie ben jij?”
“Laat hem er niet uit,” herhaalt ze op fluisterende toon.
Het meisje kijkt strak voor zich uit en wijst naar de plek waar Bram de deurpost heeft gevonden.
Voordat Bram een nieuwe vraag kan stellen, hoort hij achter zich een krakend geluid. Hij draait zich om en ziet daglicht door de deuropening schijnen. Hij schermt met zijn arm zijn ogen af en staart naar het licht, waarin hij zijn vader ziet staan.
“Gaat alles goed met je, Bram?”
Bram knikt. Hij draait zich om naar het meisje, maar hij ziet alleen de gebroken planken van de trap, waar het daglicht op valt. Hij zet rechtervoet op de grond, maar trekt zijn been meteen weer in als hij de pijnscheut voelt.
Ondersteund door zijn vader loopt Bram vanuit de donkere ruimte richting de keuken. Vlak voor de deurpost stopt hij en kijkt omhoog. Op het houtwerk zijn in sierlijke letters twee woorden geschreven.
Time diabolum.
Bram huivert.
“Dit huis voelt niet goed,” fluistert hij, “Het voelt echt niet goed.”
23 oktober 2011
Twijfelend kijkt Bram naar de trap voor hem. Het verrotte hout van de trap is door de aannemer vervangen. De hele dag heeft Bram al mensen omhoog zien lopen, maar als hij naar de trap kijkt, voelt hij het hout weer onder zijn voeten wegzakken en ziet hij het opdwarrelde stof om hen heen weer voor zich.
Een krakend geluid leidt Brams gedachten af van zijn twijfel. Hij verrekt geen spier en houdt zijn adem in. Hij voelt een luchtstroom in zijn nek.
“Wie is daar?” Fluistert hij.
“Verlaat dit huis,” fluistert een stem, “Verlaat dit huis.”
Bram voelt zijn hart in zijn keel kloppen. Zijn handen voelen klam en zijn benen trillen.
“Wi… Wie is d… daar?” Fluistert hij.
“Verlaat dit huis,” herhaalt de stem.
Met een ruk draait Bram zich om en kijkt in het lachende gezicht van Anna.
“O, geweldig dit,” roept ze, “Niet zo bang zijn, broertje. Die trap kan je best hebben.”
Anna loopt demonstratief de trap op. Op het plateau draait ze zich om en ze begint te springen.
“Moet je eens kijken hoe stevig dat hout is.”
Ze steekt haar hand uit naar haar broertje. Aarzelend stapt Bram op haar af.
“Weet je zeker…”
“Bram, je bent door het oude, verrotte hout gezakt met je dikke kont. Dit is nieuw, stevig hout en het kan veel meer hebben.”
Als Bram weifelend zijn voet op het plateau zet, pakt Anna zijn handen beet en trekt hem omhoog. Ze begint weer te springen en omdat ze zijn handen stevig omklemt, kan hij niet anders dan meedoen.
“Zie je, je kunt er gerust op springen.”
Hijgend blijft ze staan en kijkt Bram aan.
“Waar is mijn kamer?” vraagt Bram stoïcijns.
Zijn kamer ligt achter de middelste van de drie deuren aan de rechterkant van de gang. Hij loopt naar het raam en kijkt uit over de oprijlaan. De verhuizers rijden net weg en laten de familie alleen in hun nieuwe onderkomen. Zuchtend loopt Bram weg bij het raam. Naast het bureau in de hoek staan zijn verhuisdozen. Bram pakt een boek uit de bovenste doos en bekijkt de kaft ervan.
De Vijf en het geheim van de oude toren.
Hij bladert het boek door. Vorig jaar heeft zijn opa het aan hem gegeven, waarbij hij Bram veel mooie avonturen toewenste. Na het lezen van het boek zag Bram zichzelf al in de hoofdrol van een soortgelijk verhaal, waarin hij de schurken zou ontmaskeren en het geheim zou ontrafelen. Glimlachend zet hij boek op de bovenste plank boven het bureau. Hij pakt een stapel boeken uit de doos wil ze ook op de bovenste plank zetten, maar een koude windvlaag trekt zijn aandacht.
Langzaam draait Bram zijn hoofd om. Het raam, dat zojuist nog dicht zat, staat nu wagenwijd open.
“Hij weet dat je er bent,” fluistert een stem achter hem.
Bram zucht.
“Heel leuk, Anna. Dat lukt je misschien één keer, maar ik trap er niet nog een keer in.”
Bram draait zich om. De boeken vallen uit zijn handen en hij blijft stokstijf staan. Het is niet Anna die voor hem staat. Het meisje kijkt hem bang aan met haar blauwe ogen. Haar donkere vlechten hangen voor haar schouders. Met een hand klemt ze de teddybeer tegen haar blauwe jurk. Net als de vorige keer dat hij haar zag.
“Hij weet dat je er bent,” fluistert ze weer.
“Wie weet dat?” vraagt Bram. “En hoe kom je hier binnen?”
“Laat hem er niet uit,” fluistert ze nu.
“Over wie heb je het?”
Het meisje wijst naar het open raam. “Help mij.”
“Wie ben jij? Waar heb je hulp bij nodig?”
Het meisje wijst naar het raam.
“Tegen wie sta jij nou weer te praten?”
Anna staat in de deuropening. Bram kijkt haar aan en wijst in de richting van het meisje.
“Ja, daar staat je bed,” merkt zijn zus op.
Bram kijkt in de richting waar het meisje stond, maar ze is weg.
“Er was daar een meisje. Ze zei dat ik haar moest helpen en dat ik hem er niet uit moest laten en…”
“Jezus Bram, over wie heb jij zulke wilde fantasieën?”
“Niemand, ze stond daar en ze praatte tegen me. Ik heb alleen geen idee wat ze bedoelde.”
Anna glimlacht. “Ik had vroeger ook denkbeeldige vriendjes. Maar die raakte ik kwijt toen ik acht was.”
Ze draait zich om en loopt hoofdschuddend de kamer uit.
Het raam, waarvan Bram zeker weet dat het ineens open was, is weer dicht. Hij pakt de metalen hendel van het raam vast, die koud aanvoelt. Hij duwt tegen de hendel, maar het raam blijft dicht. Hij wil teruglopen naar het bureau, als zijn blik op de vensterbank valt. In het licht dat door het raam naar binnen komt, ziet hij de inkervingen in het hout. Hij volgt ze met zijn vinger en ontdekt een patroon. De inkervingen vormen letters. Twee woorden die hij eerder heeft gezien.
Time diabolum
Een huivering trekt door zijn lichaam. De lijnen in het houtwerk beginnen te gloeien, maar het houtwerk voelt ijskoud aan. Hij laat het hout los en doet een stap achteruit. De letters blijven gloeien, maar Bram zijn aandacht wordt naar de houten panelen onder de vensterbank getrokken. In de linkerbovenhoek van een van de panelen ziet hij een gloeiende stip. Het is een kleine inkerving, die normaal gesproken niemand zou opvallen. Als vanzelf beweegt zijn vinger naar de gloeiende plek in het houtwerk. Bram wil zijn hand terugtrekken, maar het lukt hem niet. Het is alsof zijn ledemaat een eigen wil heeft gekregen. De gloeiende plek voelt koud aan en Bram begint te rillen. Hij wil opstaan en de kamer uit rennen, maar zijn lichaam luistert niet. Hij volgt de inkerving onder de vensterbank. Een schokkerige X. Hij voelt hoe zijn vinger meer kracht zet op het houtwerk.
“Kennis is macht,” fluistert een stem naast Bram.
Hij kijkt opzij en ziet het meisje weer staan. Over haar wang loopt een snijwond. Bloed stroomt over haar wang en druipt via haar nek op de grond.
“Help mij,” fluistert ze.
Eindelijk heeft Bram de controle over zijn lichaam terug. Hij probeert op te staan, maar struikelt in paniek over zijn eigen benen en valt weer op de grond.
“Hij weet dat je er bent. Laat hem er niet uit,” fluistert het meisje, bij wie nu ook bloed uit haar oogkassen stroomt. Een donkerrode vlek verspreidt zich over haar blauwe jurk. Langzaam beweegt ze de arm waarmee ze de teddybeer vasthoudt weg van haar lichaam. Bram ziet een gat in haar kleine lijf, waardoor hij zijn bureau achter haar kan zien. Zijn blik dwaalt af naar de teddybeer, waar een mes doorheen steekt.
“Help mij,” fluistert het meisje, terwijl ze op Bram af stapt, het mes hoog boven haar hoofd geheven. Met zijn handen zet hij zich af om op te staan, maar zij is sneller dan hem. Als ze bij hem is, kijkt hij naar de glimmende punt van het mes. Ze loopt door en hij sluit zijn ogen, niet in staat om een woord uit te brengen. Terwijl ze hem passeert, trekt een ijzige kou door zijn lichaam. Hij draait zijn hoofd en ziet het meisje in de hoek bij het raam staan. Het bloed is uit haar gezicht en jurk verdwenen, en ze klemt de beer weer tegen haar lichaam.
“Laat hem er niet uit,” herhaalt ze fluisterend. Ze draait zich om en verdwijnt in de muur.
Snel staat Bram op en loopt richting de deur. Hijgend kijkt hij om. Nu pas valt hem het gat onder de vensterbank op. Waar eerder het paneel zat waarop de X gloeide, zit nu een gat in de muur. Nieuwsgierig loopt hij ernaartoe en tast er met zijn hand in. Zijn vingers raken een kartonnen object, dat hij naar zich toetrekt. Hij blaast het stof van de kartonnen map die hij uit de muur heeft gehaald. Het karton wordt bij elkaar gehouden door twee touwtjes die haaks op elkaar over het pakket zijn gewikkeld en in het midden aan elkaar zijn vastgeknoopt. In het midden van de kaft staat een met stift geschreven tekst.
Eigendom van Bernard Ouderkerk
Villa Timor
Time Diabolum
24 oktober 2011
Het geklop op zijn slaapkamerdeur haalt Bram uit zijn lichte slaap. Hij zit achter zijn bureau. Zijn armen rusten op een stapel papieren.
“Jij bent vroeg aangekleed,” zegt Anna, die zijn kamer in loopt.
Half wakker draait Bram zijn hoofd om. “Hoe laat is het?”
“Vijf over negen. Heb jij achter je bureau geslapen?” Anna kijkt nieuwsgierig naar de papieren onder de armen van haar broer. “Wat is dat?” Ze pakt een van de vellen papier van het bureau.
“Dat lag achter een paneel onder de vensterbank. Het is geschreven door Bernard Ouderkerk.”
“Dat is toch de vorige bewoner?”
Bram knikt. “Hij bevestigt wat ik al voel sinds we hier zijn. Het huis voelt niet goed omdat het niet goed ís. Weet je nog dat ik gisteren dat meisje zag? Ik heb haar eerder gezien. In die ruimte onder de trap.”
Anna zucht. “Bram, het is normaal om over meisjes te fantaseren hoor. Je begint namelijk te puberen.”
Bram doorzoekt het dossier en houdt zijn zus een foto voor.
“Dit is Lucy Ouderkerk. De dochter van Bernard. In 1976 is er iets met haar gebeurd. Het meisje dat ik zag had donkere vlechten en was een jaar of zes. Kijk eens naar deze foto.”
Anna trekt haar wenkbrauwen op. “Luister Bram, dat gaat zelfs voor een puber wel erg ver…”
“Jezus Anna!” Boos staat Bram op.
Anna begint te lachen. “Dat was een grapje. Kom op, daar kun je toch wel tegen.”
“Dat is het meisje dat onder de trap stond. Zij stond in mijn kamer. Twee keer. En ze verdween door de muur. En hier, zie je deze foto? Dat is de arm van Bernard Ouderkerk. Hij schrijft dat zijn rechterhand die woorden erin heeft gekrast en dat hij er zelf geen invloed op had. Zie je wat er staat?”
“Time Diabolum? Iets over een tijdsdiabool?” Anna kijkt haar broer vragend aan.
“Dat is Latijn en betekent ‘Vrees de duivel’. En dit huis heet Villa Timor. Timor is Latijn voor angst.”
Anna schudt haar hoofd. “Je draaft door, Bram. Haal even diep adem en ontspan. En als je daarmee klaar bent, staat het ontbijt klaar beneden.”
Anna legt het vel papier terug op het bureau en loopt naar de kamerdeur.
“Anna?”
Ze draait zich om. “Wat?”
“Zeg alsjeblieft niets over deze documenten tegen papa en mama. Die willen ze dan meteen hebben en ik wil ze eerst zelf lezen. Ik wil weten wat er met dat meisje is gebeurd.”
Anna glimlacht. “Je bent een rare, Bram.” Ze draait zich om en verlaat de kamer.
Bram kijkt naar de foto van Lucy Ouderkerk op zijn bureau. Zijn adem stokt in zijn keel. Op de foto stroomt een dun straaltje bloed uit haar ogen .
30 oktober 2011
Anna zit op de trap van de veranda. Over haar jas draagt ze een sjaal en haar handen heeft ze weggestopt in handschoenen. Bram kijkt gespannen toe hoe ze de hand waarmee ze het mes vasthoudt, tot boven haar schouder brengt. Ze haalt dan diep adem en laat het mes met alle kracht die ze in haar arm heeft, zakken. Bram draait zijn hoofd weg als hij het mes op zich af ziet komen.
“Je kunt kijken hoor,” zegt Anna.
Bram kijkt naar de pompoen die hij in zijn handen houdt.
“Zo, nu heb ik tenminste een begin,” zegt ze, “Dit wordt de engste pompoen die je ooit hebt gezien.”
“En de enige eng gemaakte pompoen in heel Nederland,” merkt Bram op.
“Welnee. Halloween wordt hier steeds meer gevierd. En dit is best leuk werk.”
Bram zucht. “Moeten we het huis echt enger maken dan het al is?”
“Het huis is zo eng als je het zelf maakt. Hoe vaak heb je die fantasie van Bernard Nogwat gelezen?”
“Ouderkerk, hij heette Bernard Ouderkerk. Volgens hem is dit huis in 1812 gebouwd op een plek die vroeger werd gebruikt om heksen te verbranden. De laatste die dat lot onderging, heeft deze plek vervloekt. Er zijn hier in de afgelopen 200 jaar veel rare dingen gebeurd. Niemand die hier heeft gewoond, is een natuurlijke dood gestorven.”
Anna begint te lachen. “Bram, dat verhaal moet je morgen op school vertellen. Heerlijk verhaal voor Halloween. Misschien moet je je klasgenoten ook uitnodigen voor een rondleiding. Ik kan wel ergens achter een deur gaan staan en boe roepen.”
Bram staat op. “Anna, geloof me nou gewoon eens. Die documenten, mijn gevoel, het meisje… dit huis verbergt iets naars. En of wij het nou vinden of niet, het heeft ons vast al gevonden.”
“O ja, dat grietje van je. Wat is er nou met haar gebeurd?”
Bram gaat weer op de trap zitten. “Dat weet ik nog niet, want ik heb nog niet alles gelezen. Bernard verwijst naar een dag in 1976, 17 oktober om precies te zijn, als de dag waarop hij zijn dochter Lucy verloor. En daarna heeft hij het over schuldgevoelens.”
“Dus hij heeft zijn dochter vermoord en schuift dat af op geesten en heksen? Je moet je daar niet zo bang door laten maken. Het zijn maar verhalen. Geesten en heksen bestaan alleen in sprookjes en horrorfilms.” Anna draait de pompoen zijn kant op. “Wat denk je, is de mond zo eng genoeg?”
“Bram, kom eens helpen.”
Bram kijkt om en ziet zijn vader in de tuin staan. Hij staat op en loopt naar hem toe.
“Jij houdt toch van schatgraven? Moet je kijken wat ik vond in de kuil voor de nieuwe vijver.”
Bram kijkt in de kuil aan zijn voeten. Op de bodem ligt een grote rode kist in een plas water.
“Kom eens hier, dan tillen we hem er samen uit,” zegt zijn vader.
Bram stapt in de kuil en pakt een van de handgrepen aan de zijkant van de kist vast. Zijn vader loopt voorop, als ze met de kist tussen hen in langzaam tegen de schuine wand van de kuil oplopen.
“Laat hem er niet uit.”
Bram kijkt verschrikt om als hij de fluisterende stem herkent. Aan de rand van de kuil staat het meisje in de blauwe jurk. Met een angstige blik kijkt ze naar beneden.
“Water en vuur,” fluistert ze nu, “Time Diabolum.”
Verward kijkt Bram het meisje aan.
“Wat wil je?” fluistert hij.
“Bram, help je nog of sta je alleen maar te dagdromen?”
Zijn vader kijkt ongeduldig achterom.
“Sorry,” fluistert Bram.
“Jammer dat we geen sleutel hebben. Ik wil weten wat er in die kist zit. Pap, waar is de ijzerzaag?”
Anna loopt weg bij de kist, die Bram en zijn vader in de hal bij de voordeur hebben neergezet. Bram zit op een van de onderste traptreden. Zijn ellebogen rusten op zijn knieën en zijn handen ondersteunen zijn hoofd.
“Wat zit jij zorgelijk te kijken, is er iets?”
Bram kijkt op en ziet zijn moeder in de deuropening van de keuken staan.
“We hadden die kist in de grond moeten laten.”
“Bram, wanneer houd je nu eens op met die flauwekul? Je blijft maar negatief over het huis.”
Bram staat op. “Ben ik dan echt de enige die de negatieve energie van dit huis voelt?”
Zijn moeder loopt naar hem toe en legt haar hand op zijn schouder.
“Je went hier vanzelf wel, Bram. Dit is nu ons huis en hier woon je toch zeker tot je achttien bent.”
Bram gaat weer zitten en zucht. Zijn moeder loopt terug naar de keuken. Hij denkt aan een zin uit de documenten van Bernard Ouderkerk.
Het huis is van niemand. Maar iedereen is van het huis.
“Water en vuur,” hoort Bram de fluisterende stem van het meisje zeggen. Hij springt op en kijkt om. Ze staat achter hem, op het plateau van de trap.
“Wat bedoel je?”
“Water bewaart, vuur maakt kapot,” zegt het meisje, nu op iets luidere toon.
“Jij bent Lucy, toch? Lucy Ouderkerk?” Bram fluistert, om niet de aandacht van zijn moeder te trekken.
Het meisje knikt.
“Lucy, waarom kan ik jou zien en niemand anders?”
“Jij weet het,” fluistert ze.
“Wat weet ik?”
Lucy houdt haar vinger tegen haar mond. Ze draait zich om en rent de trap op.
“Praat je nou alweer in jezelf?”
Geschrokken draait Bram zich om. Anna staat bij de kist met een ijzerzaag in haar hand.
“Wat ga je doen?” Vraagt hij angstig.
“Je been amputeren, natuurlijk. Wat denk jij dan.” Anna draait met haar ogen en zucht. “Ik ga dat slot open zagen, natuurlijk. Ik wil weten wat er in die kist zit.
“Die kist moet dicht blijven. Wat er ook in zit, het is slecht. Die kist was niet voor niets begraven.”
“Jezus, Bram, je bent ook totaal niet vermoeiend met je angstige praatjes steeds. Nou, help eens door dat slot vast te houden.”
Bram schudt zijn hoofd. “Ik moet huiswerk maken.” Hij draait zich om en loopt naar boven.
“Prima, maar als hier een schat in zit, krijg je er ook niks van, angsthaas!”
Later die middag zit Bram achter zijn bureau. Hij staart naar het scherm van zijn laptop, waarop een tekst, afgewisseld door afbeeldingen, het beeld vult.
“Noem je dat huiswerk maken?”
Bram draait zich fel om.
“Jezus Anna, moet je me nou telkens laten schrikken?”
Anna lacht. “Jij bent gewoon bang, geef maar toe. Maar wees gerust, die kist is nog dicht. Ik kwam met geen mogelijkheid door dat slot.”
Ze legt de zaag op het bureau. Het zaagblad is gebroken.
“Dat zal papa leuk vinden.”
“Hij moest het zaagblad toch een keer vervangen.” Anna haalt haar schouders op. “Wat lees je? Is dat ons huis op die foto’s?”
Bram knikt. “Ik ben gaan zoeken op internet. Het is niet zo vreemd dat je dat slot niet open krijgt.”
“Hoezo dat nou weer?” vraagt Anna zuchtend.
“Ik vertelde je al over die heksenverbrandingen hier. De laatste persoon die op de brandstapel belandde, sprak een vloek uit. Volgens de overlevering durfde de pastoor het Latijn niet te vertalen, maar iemand die ook iets van die taal afwist, schijnt later te hebben verteld dat het iets te maken had met het vuur des oordeels en de toorn van de duivel. De volgende dag was het lichaam verdwenen en vond men een kist, gemaakt uit het stevigste hout dat men ooit had gezien en met een slot van metaal zo sterk dat geen smid het ooit zou kunnen namaken.”
Anna knikt. “Laat me raden. Jij gelooft nu meteen dat die kist die we beneden hebben gevonden…”
“Dat ding is jarenlang opgeborgen geweest in het gemeentehuis. Sinds de toenmalige burgemeester in 1814 de kist opeiste en in huis nam, in dit huis, zijn er zo veel mysterieuze sterfgeval…”
Met een klap slaat Anna de laptop dicht.
“Bram, dit gaat echt veel te ver. Geef me die documenten. Het wordt tijd dat pap en mam ze zien.”
Bram legt zijn handen op het dossier van Bernard Ouderkerk.
“Nee, ze zouden me toch niet geloven en…”
Anna duwt hem opzij en pakt het dossier van het bureau. Ze loopt de kamer uit en laat Bram achter. Hij vloekt en slaat met zijn vuist op zijn bureau.
Vanaf de gang snijdt een gil van Anna door merg en been.
Vanuit zijn deuropening ziet Bram zijn zus staan. De map met de documenten ligt op de grond. Ze ziet lijkbleek en wijst naar de trap. Bram voelt zijn benen slap worden, als hij ziet waar zijn zus van geschrokken is. Op de vloer van de gang ligt een donkere plas. Vanaf het plafond vallen donkerrode druppels naar beneden. Met knikkende knieën loopt Bram ernaartoe.
“Het komt van zolder,” fluistert hij.
Langzaam loopt hij naar de zoldertrap. Zijn zus volgt hem op de voet.
“Oké, dit is creepy,” fluistert ze.
“Bovenaan de zoldertrap haalt Bram diep adem, voordat hij de lichtschakelaar indrukt. Anna slaakt een kreet als ze in de richting kijkt waarvandaan het bloed de gang op druppelde.
Lucy zit in kleermakerszit op de grond van de zolderruimte. Haar haren hangen wild voor haar gezicht, dat wordt ontsierd door diepe, rode krassen.
Ze glimlacht naar Bram en Anna, terwijl ze de teddybeer herhaaldelijk tegen haar buik slaat. Telkens als ze de knuffel weer weghaalt bij haar lichaam vandaan, is het gat zichtbaar dat Bram eerder heeft gezien. Alleen dit keer kijkt hij er niet doorheen, maar golft er bloed uit.
“Laat hem er niet uit. Hij mag niet spelen,” fluistert ze.
“Bram. W… wi… wie is dddat?”
Beiden worden ze zo in beslag genomen door de aanblik van Lucy, dat ze de zware voetstappen op de trap niet horen. Ze gillen als ze een stem naast zich horen.
“Wat is er aan de hand? Wie gilde er zo?”
Opgelucht kijken ze om naar hun vader.
“Niets aan de hand. Anna dacht dat ze een muis zag,” liegt Bram.
“Een muis? Ik zal wel wat muizenvallen kopen.”
Als hun vader de trap weer is afgedaald, kijkt Bram de zolder rond. Lucy is verdwenen.
31 oktober 2011
Het is kort na middernacht. Bram kijkt vanuit zijn bed naar het plafond. Hij sluit zijn ogen en draait zich op zijn zij. Na een paar seconden draait hij zich weer op zijn rug. Hij probeert zijn ogen gesloten te houden, in de hoop dat hij dan sneller de slaap kan vatten, maar schiet rechtop en opent zijn ogen weer als hij een krakend geluid op de gang hoort. Voorzichtig slaat hij de deken van zich af en gaat op de rand van zijn bed zitten. Op blote voeten sluipt hij naar de deur. Hij gluurt om de hoek en hoort opnieuw het krakende geluid, maar kan niet ontdekken waar het vandaan komt. Hij opent de deur verder en met ingehouden adem loopt hij de gang in. Bram kan met moeite een gil onderdrukken. Bij de trap staat Lucy. Ze houdt haar vinger voor haar lippen en wijst met haar andere hand naar beneden.
Bram legt zijn wijsvinger op zijn lippen en knikt. Lucy draait zich om en loopt de trap af. Bram volgt haar. Op het plateau draait ze zich naar Bram en wijst naar de voordeur. Bram sluit zijn ogen en schudt zijn hoofd. Hij wil zeker weten dat hij niet slaapt. Anna zit geknield bij de kist. In haar hand houdt ze een sleutel, die ze langzaam naar het slot beweegt. Bram aarzelt geen moment en rent de trap af. Hij reikt naar de arm van zijn zus, maar wankelt achteruit als ze haar hoofd naar hem omdraait. Haar gezicht is lijkbleek. Haar ogen zijn gitzwart en ze kijkt Bram kwaad aan.
“Anna?” Fluistert hij. “Wat is er met je aan de hand?”
Anna draait zwijgend het slot open.
“Niet doen!” Bram stapt op haar af. Met een armbeweging slaat ze Bram tegen de grond.
“Hij heeft haar,” fluistert Lucy vanaf de trap.
Bram draait zich om en loopt naar Lucy.
“Wie heeft haar? Je moet me helpen. Wat zit er in die kist?”
Lucy wijst richting de voordeur.
Anna heeft het deksel van de kist geopend. Ze buigt voorover. Haar handen hangen in de kist. Haar benen komen los van de grond. Bram kijkt angstig toe hoe zijn zus ondersteboven boven de kist zweeft.
“Hij laat haar nooit meer gaan,” fluistert Lucy. Bram kijkt opzij en ziet de angstige blik in de ogen van het meisje, dat in de richting van de kist wijst. tot zijn ontzetting ziet Bram dat Anna begint te dalen. Langzaam verdwijnt haar lichaam in de kist.
“Anna!” Schreeuwt Bram. Hij rent naar de kist, terwijl Anna steeds verder de kist in wordt getrokken. Hij kan nog net haar enkel grijpen. Hij leunt achterover en met alle kracht die hij bezit, probeert hij zijn zus terug te trekken. De kracht die haar de kist in trekt, is echter sterker dan Bram.
“Water en vuur,” hoort Bram Lucy fluisteren. Hij hangt met zijn bovenlichaam boven de kist.
Bram kijkt opzij. Hij ziet hoe Lucy over de rand van de kist stapt. Haar blauwe ogen stralen en ze glimlacht naar Bram.
“Papa wist het. Water en vuur,” fluistert Lucy. Het volgende moment wordt ze naar beneden getrokken door dezelfde kracht die Anna in zijn greep houdt. Bram zet zich af en werpt zichzelf naar achteren. Hij valt op de grond en voelt iets zwaars op zijn benen landen. Als hij zijn ogen opent, ziet hij Anna op zijn benen liggen. Ze heeft haar ogen gesloten. Bram kruipt overeind en pakt haar pols beet.
“Kom op, Anna. Kom op,” fluistert Bram.
Langzaam opent ze haar ogen.
“Bram? Wat was dat, ik zat hier en ik kon niets doen. Mijn lichaam… ik…”
Achter hen drijft een nevelwolk uit de kist.
“Wat is hier allemaal aan de hand?”
Het licht gaat aan en Bram ziet zijn ouders op de trap staan.
“Jongens, wat zijn jullie aan het doen?” vraagt zijn moeder.
“Die kist… die… hij is behekst,” zegt Anna.
“Begin jij nu ook al? Er is niets aan de hand met die kist.” Hun vader loopt naar de kist toe.
“Hier, er zitten alleen maar oude vodden in. Hoe heb je hem eigenlijk open gekregen?”
“De sleutel van de achterdeur,” fluistert Anna, “Maar Bram heeft gelijk. Dit huis is behekst. We moeten hier weg, dit…”
“Jongens, we hebben heus wel door wat dit is hoor. Leuke Halloweengrap en nu slapen,” zegt hun vader resoluut.
“Pap, dit is geen grap!” zegt Bram.
“Ja, het is wel leuk geweest.”
Bram ziet dat zijn vader de sleutel uit het slot van de kist haalt. Hij loopt ermee de keuken in en Bram hoort hoe de sleutel in het slot van de achterdeur wordt gestoken. Hij staat op en gluurt van een afstand in de kist. Er liggen kleren in. Mannenkleren en vrouwenkleren, alles door elkaar. Hij graait in de kist en pakt er een kledingstuk uit. Anna kijkt hem geschrokken aan als ze de blauwe kinderjurk in zijn handen ziet.
“Nou, hup naar bed.”
Bram draait zijn hoofd naar zijn vader, die vanuit de keuken de hal in loopt.
“Luister naar jullie vader. Morgen na school kunnen jullie weer spelen.”
Hun moeder draait zich om en wil de trap op lopen, maar blijft staan als Anna schreeuwt.
“PAPA!”
Bram gilt als hij de figuur achter zijn vader ziet opdoemen. Hij herkent de mond die Anna in de pompoen heeft gesneden. Achter de gaten van de ogen brandt vuur.
Zijn vader draait zich om, maar ziet het mes te laat op zich afkomen. Het dringt zijn lichaam binnen zoals Anna haar mes in de pompoen zette om het gezicht eruit te snijden. Een wolkje mist verlaat de mond van het pompoenhoofd. Bram rilt als die wolk voorbijtrekt.
“Timo!” Bram ziet zijn moeder naar de keuken lopen, maar net op tijd bedenkt ze dat haar echtgenoot daar niet alleen is. “Bel 1-1-2!” schreeuwt ze naar haar kinderen.
Anna rent naar de woonkamer. Bram opent de voordeur en tilt de kist op.
“Bram, blijf hier!” schreeuwt zijn moeder.
Hij luistert niet en sleept de kist naar buiten.
“Bram!”
Zo snel als hij kan loopt hij met de kist in de richting van de kuil die zijn vader heeft gegraven. In het maanlicht ziet hij de glinstering van het water op de bodem.
“Water en vuur,” fluistert hij.
“Bram, kijk uit!”
Bram kijkt op en ziet de gestalte die zijn vader heeft gestoken op zich af komen. Hij heeft het mes hoog boven zijn hoofd geheven. Wolkjes ijskoude mist verlaten de in het vruchtvlees gesneden mond, waaruit een kreet ontsnapt. De figuur stopt vlak voor Bram. Nu hij stilstaat, valt het Bram op dat de broekspijpen slap hangen en de handen die uit de platte mouwen steken transparant zijn. De ogen beginnen feller te branden en de pompoenman komt weer in beweging. Het mes schiet omhoog en uit de gesneden mond, klinkt een wrede lach. Bram kan net op tijd wegspringen, voordat het mes hem raakt.
“Hier, pak aan!” Anna staat achter de figuur met het pompoenhoofd. Ze heeft de schep van haar vader in haar handen geklemd. Ze haalt ermee uit naar de rug van de figuur die voor haar staat. De stof van de jas die hij draagt, schiet naar voren en veert terug, alsof ze een kleed dat over de waslijn hangt met de mattenklopper uitklopt.
De figuur draait zich om naar Anna en heft het mes weer in de lucht.
“Bram, heb jij nog goede ideeën?” vraagt ze bang.
“Komt de politie er al aan?” is zijn wedervraag.
“Ik geloof niet dat ze me echt geloofden toen ik zei dat er een moordlustige pompoen in ons huis was.”
Anna begint te rennen. Met grote passen loopt de figuur met het pompoenhoofd achter haar aan.
“Bram, je mag best iets doen om me te helpen!” gilt ze.
Bram kijkt van zijn zus naar de kist en terug. Hij rent in de richting die Anna is opgerend. Na een paar meter stopt hij en hij rent terug. Hij bukt om de schep op te pakken.
Het gegil van Anna lokt Bram naar de andere kant van het huis. Hij botst bijna tegen haar op als ze de hoek om rent. Hij loopt door en klemt de schep met twee handen vast. Hij ziet het licht van de vlammen in de ogen van de pompoen de hoek om komen en slaat er met de schep tegenaan. De pompoenman deinst achteruit. Vlak boven de mond is een stuk pompoen weggeslagen door de klap met de schep. Bram klemt de schep weer met beide handen vast en staat klaar om de belager een volgende klap te geven, maar de pompoenman rent weg van hem.
De sirene zwelt aan en blauw licht danst door de lucht. Anna rent richting het hek. Bram gaat de andere kant op, achter de pompoenman aan. Hij heeft de schep nog steeds stevig in zijn handen geklemd. Als hij langs de keuken rent, ziet hij de gloed van de dansende vlammen binnen. Zijn moeder gilt. Als hij de keuken in rent, ziet hij zijn moeder naast zijn vader op de grond liggen. Ze heeft haar ogen wijd opengesperd en ze hapt naar adem. Bloed gutst uit een gapende wond in haar hals. De schep valt kletterend op de grond. Bram knielt neer bij zijn moeder. Tranen stromen over zijn wangen en hij schudt zijn hoofd.
“Mama, nee!” schreeuwt hij.
Voetstappen komen snel dichterbij. Bram kijkt op. Het licht dat hem tegemoet straalt, verblindt hem een moment, voordat het zijn moeder verlicht. Bram hoort de schreeuw van Anna, die haar handen voor haar mond slaat. De agent die met haar mee naar binnen is gekomen, knielt bij het lichaam neer en voelt de pols.
Als de agent hem hoofdschuddend aankijkt, voelt Bram alle kracht uit zijn lichaam verdwijnen. Hij gaat tegen een keukenkastje zitten. Zijn schouders schokken.
Anna staat voor hem en schudt hem door elkaar.
“Niet nu, Bram, niet nu!” Tranen rollen over haar wangen.
Hij kijkt om en ziet de vlammende pompoenogen aan de andere kant van de keuken. Het mes glinstert in het licht van de vlammen, voordat het zich in de rug van de agent boort. De man valt voorover en ligt levenloos over de moeder van Bram en Anna.
In gedachten ziet Bram de woorden van Bernard Ouderkerk weer voor zich.
Lucy is weg, ik ben haar verloren.
Ze bloedde. Het mes zat er nog in.
Ze verdween in de kist.
Begraven.
De laatste verbranding. Een duivel.
Duivels houden niet van water.
Time diabolum.
Tussen de woorden die in zijn hoofd dansen, hoort hij de stem van Lucy.
Papa had gelijk.
Water en vuur.
Water bewaart, vuur maakt kapot.
Help mij.
Bram staat op en kijkt Anna aan. Hij kijkt naar de lichamen op de grond.
“Anna, geef me dekking.”
“Wat? Waarom?”
“Vertrouw me, alsjeblieft.”
Anna haalt diep adem. Ze knikt en pakt de schep op.
“Hey, pompoentje, waar ben je?” hoort Bram haar roepen.
Hij opent een van de keukenlades en pakt er een doosje uit. Vanuit een van de keukenkastjes pakt hij een fles en hij rent naar buiten. Gillend rent Anna hem voorbij. Bram kijkt om en ziet de vlammende ogen vlak achter zich. Hij versnelt zijn pas en rent naar de kist, die nog steeds naast de kuil staat.
“Houdt hem bij me weg Anna. Zijn hoofd is zijn zwakke plek.”
Anna heeft de schep stevig vast en springt van de ene op de andere voet. De pompoenman staat voor haar. Het glimmende lemmet, dat door de lucht schiet, weet Anna af te weren met de schep.
“Schiet op, Bram,” roept ze angstig.
Bram opent het deksel van de kist. Een ijzige kou komt hem tegemoet. Hij draait de dop van de fles en giet het grootste deel van de inhoud over de kleren. Met bevende hand strijkt hij een lucifer langs het doosje. Een vonk. Meer niet.
De lucifer valt uit zijn hand. De tweede lucifer brandt, maar dooft nog voordat hij de met spiritus doordrenkte kleren heeft bereikt. Bram kijkt om. Anna ligt op haar rug op de grond. De pompoenman kijkt dreigend op haar neer, met zijn mes in de aanslag.
“Bram, help me!”
Hij strijkt de derde lucifer aan en stopt hem in het doosje. Andere lucifers vatten ook vlam en hij gooit het brandende doosje op de kleding. Vlammen slaan uit de kist.
Met de fles in zijn hand, rent Bram naar zijn zus. De pompoenman hangt voorovergebogen over haar heen. Hij trekt net het mes uit het gras naast Anna. Bram springt tussen zijn zus en haar belager in en gooit de inhoud van de fles in het gezicht van de pompoenman. De spiritus zet de hele pompoen in lichterlaaie. Bram duikt weg en weet net Anna aan haar arm mee te trekken. Daar waar ze net op de grond lagen, schroeit het gras door de vonken uit het hoofd van de pompoenman.
Bram krabbelt overeind en probeert de schep te pakken, maar een onzichtbare hand smijt hem tegen de grond. Hij ziet hoe Anna op een zelfde manier door de lucht wordt gegooid. Ze landt vlak naast hem en gilt het uit van de pijn. Ze liggen naast elkaar vlakbij de brandende kist. De pompoenman buigt zich met zijn brandende hoofd over hen heen. Nu pas ziet Bram het bloed aan het mes. Hij wil overeind komen, maar kan zich niet bewegen. Het mes schiet naar beneden. Het blijft even hangen en valt op de grond. De brandende pompoen valt in stukjes uiteen. Bram kijkt omhoog en ziet in het licht van de vlammen zijn vader staan, met de schep in zijn hand. Zijn andere arm houdt hij tegen zijn borst gedrukt. Bram staat op. Hij pakt de nog zwevende kleren beet en gooit ze naar het vuur. Uit de vlammen stijgt een huiveringwekkende kreet op.
Anna en Bram rennen naar hun vader en omhelzen hem.
“Hij is weg.” fluistert Lucy, die achter Bram staat, “Hij is weg.”.
Ze glimlacht naar Bram en wijst naar de kist. Tientallen personen, zowel volwassenen als kinderen, staan rond de kist. Bram herkent verschillende personen van de foto’s uit het dossier van Bernard. Het zijn vroegere bewoners, die het huis niet hebben overleefd. Bram maakt zich los uit de omhelzing met zijn vader en zijn zus, die het schouwspel vol verbazing gadeslaan.
Bram herkent ook de agent die vlak voor zijn ogen is neergestoken. Hij kijkt rond en neemt alle figuren in de tuin in zich op. Dan begint hij te lachen.
“Wat is er zo grappig?” Vraagt Anna.
“Mama staat er niet tussen,” antwoordt Bram opgewekt.
Hij rent naar de keuken, gevolgd door Anna en hun vader. Bram knielt neer bij zijn moeder, die met moeite haar ogen open kan houden. Buiten klinkt de sirene van de ambulance.
Bram loopt de tuin weer in. De figuren die rond de smeulende resten van de kist stonden, lossen op in de lucht. Alleen Lucy blijft staan.
“Moet jij niet met ze mee?”
Lucy schudt haar hoofd en wijst naar het huis.
Met tranen op zijn wangen, stapt de schim van Bernard Ouderkerk op zijn dochter af. Hij omhelst Lucy en kust haar voorhoofd. Hij draait zich om naar Bram en knikt. Dan pakt de hand van Lucy vast. Ze draaien zich om, en terwijl ze weglopen, verdwijnen ze in de nacht.